Het zal de zevende dag van de hittegolf geweest zijn en het water in het meer stond bijna stil. Zelf bewoog ik alleen nog maar om met te verdedigen tegen de onophoudelijke aanvallen van steekmuggen. We waren op vakantie in Stein am Rhein, waar de jonge Rijn zich losmaakt van de langzame loomheid van de Bodensee. Daar is de Rijn kabbelhelder.
Even buiten Stein, bij de camping, is een magische instap. De rivier leidt je gezwind door een paar stroomversnellingen zonder meedogenloos te worden. Langs de buitenkant stroomt ze zelfs terug, zodat je niet over prikkeldraad, langs stieren en boze boeren weer terug hoeft te lopen.
De bodem gaat bij de oever al snel naar drie meter en blijft dit ook tot 15 meter uit de kant. Daar begint het eigenlijke stroombed en wordt ze snel dieper. Met een toepasselijk historisch gevoel snorkel-dook ik op de steile helling en daar zag ik een door mensen gemaakt randje uit het zand steken en het zag er niet uit als een coca cola blikje. Ik trok het er uit en het bleek een speeltje uit grootmoeders tijd om zandgebakjes te maken in de vorm van een visje. Verrukt over mijn buitengewone vondst, maar zonder zakken om in te stoppen, stak ik het maar in mijn zwembroek. Een half uurtje later verliet ik het water met zo’n plezierig hebbeding gevoel om mijn vondst weldra nader te bewonderen. Het was echt een schatje, de buitenkant barok gedetailleerd en aan schoonheid gewonnen door de tand des tijds. De binnenkant, waar ik enkel vluchtig het zand uit had gespoeld, bleek bewoond, door drie bloedzuigers.
Ogenblikkelijk en met een rauwe kreet scheurde ik de zwembroek van mijn kont in bange angst dat er ook nog een stel aan mijn ballen hing.
Maar zo plots en hevig als mijn schrik piekte, zo weldadig was mijn geruststelling. Mij was een bloedbad bespaard gebleven.
Met een ijscostokje verwijderde ik voorzichtig de dieren uit mijn trofee. Het bloed klopte na in mijn slapen.
Jan Ploeg, Weitje, 2 maart, 2008
print versie