![]() |
![]() |
Het is dit jaar precies 30 jaar geleden dat ik begonnen ben met de ontwikkeling van de watervleugel. Sinds september vorig jaar ga ik weer naar school, naar de kunstacademie in Limerick, 39 jaar nadat ik als autodidact beeldhouwer in hout werd toegelaten tot de toenmalige Beeldende Kunstenaars Regeling. Een beetje nogal andersom dus, maar toch zinvol. En nog heel wat meer dan dat!
Mijn ervaring en talrijke uitvindingen blijken nu een schatkist die ruimschoots op kan tegen de digitale vaardigheden van mijn overwegend jeugdige medestudenten.
Voor de Kerst kregen we als project opdracht het begrip ‘Place’. Dat heb ik geïnterpreteerd door het woongedeelte van mijn bus te recreëren. Het is een warme versie geworden van het nogal Spartaanse origineel. Ik heb de meeste van mijn uitvindingen en aanpassingen geinstalleerd, maar wel met een kleurrijke en gemoedelijke sfeer overgoten. Het frame is door technicus Nikki gemaakt, evenals het bed en het bureautje. De wanden heb ik opgetrokken uit het karton van mijn dialyseerdozen om het improvisatie karakter van mijn verblijf op het weitje te benadrukken.
De bedsprei heb ik samengesteld uit de textiel donaties van mijn medestudenten,
de buitenkant is verstedelijkt door Cormac en zijn graffiti club en het plafond bestond uit een witte doek, waarop mijn dolfijnen video’s werden geprojecteerd, zodat je op het bed kon gan liggen en Dusty over de hemel kon zien zwemmen, hetgeen binnenin een oceanisch sfeertje schiep.
Na de beoordeling werd mijn project mede verkozen om weer opgebouwd te worden op de eerstejaars tentoonstelling in de schoolgalerie, een schitterende voormalige kerk.
Vanaf januari konden we drie studierichtingen kiezen om daarna een geïnformeerde definitieve keuze te maken. Ik ben voor fotografie, beeldhouwen en print gegaan. Voor mij was fotografie een mengeling van oud nieuws en veel te snelle uitleg van Photoshop. Dat zoek ik nog wel es op in de dummy’s editie. Print was een interessante ervaring waarvan ik maar een week heb gevolgd omdat ik de tweede naar Nederland ben geweest. Beeldhouwen was mijn natuurlijke keuze. Het thema was ‘I am a monument’. Als er een ding is waarmee ik de geschiedenis in wil gaan, dan is het met mijn WaterVleugel. Maar daar kwam ik gelijk mee in de problemen. We hadden maar twee weken en de laatste, de Bultrug vleugel, nam de hele winter van 2008/2009 in beslag. Bovendien werden we verondersteld om een variatie van materialen te verkennen. Al gauw merkte ik dat voor een onderwerp waarmee ik al 30 jaar experimenteer het niet gemakkelijk is om een nieuwe invalshoek te bedenken. De eerste week ging van langzaam tot wanhopig. Ik sneed een paar variaties op de Bultrug vleugel uit karton, doedelde wat met stevig plastic, maar al met al stelde ik mezelf hevig teleur. Ik bekeek de aanbevolen kunstenaars op YouTube, maar kon geen vervoering vinden. Een van de leerkrachten, Amanda, noemde Dorothy Cross en die maakte wel wat los. Dorothy woont niet zo gek ver van het weitje, in Connemara, ook op de rand van Galway Bay en ik herkende haar fascinatie door de oceaan als de mijne.
Die vrijdag reed ik terug naar Lisdoonvarna en ’s nachts had ik een uitgebreide ’sta op’ droom. Uitgesneden figuren bleven maar opstaan en ik genoot vijf kwartier in ’t uur. Toen ik wakker werd in mijn eigen, vertrouwde bed en de sluisdeuren van de slaap nog niet helemaal waren gesloten, kreeg ik een fantastisch idee voor een heel nieuw type watervleugel. Alleen dat al was meer dan sensationeel!. Ik vroeg me af of ik nu een ultiem genie was of een absolute idioot, omdat ik dit niet eerder gezien had. Eigenlijk kan ik alleen maar gelukkig zijn als ik iets doen wil en dat had ik nu. Op de gebruikelijke loslopende papiertjes, oude enveloppen en ander beschrijfbare hoekjes en gaatjes ontvouwde zich dat weekend mijn idee en dit is gerijpt, veranderd, bijgesteld en vastere vorm aangenomen tot de dag van vandaag. En hoewel alles nog steeds een papieren theorie is groeit er een beginsel strategie in me.
In de tweede week vroeg ik Nikki om een basis watervleugel met slappe flexen voor me te maken en bedekte deze met latex om te zien hoe dit de flexibiliteit beïnvloedde. Ook schreef ik een aantal stukjes die op mijn idee sloegen voor mijn Tumbler school blog, https://www.tumblr.com/blog/jan-ploeg-blog. Dit artikel is een samenvatting en een vervolg daarvan.
Hiervoor moet ik eerst naar mijn Bultrug watervleugel. Deze vleugel doet het uitstekend en dat is eigenlijk een ‘obstakel’ geweest voor verdere ontwikkeling. Er zit maar een nadeel aan, het gewicht. Boven water is ze best zwaar en in het water, ondanks dat ze drijft, moet dit gewicht in beweging worden gezet. Sinds haar wording heb ik hier veel over nagedacht. Aanvankelijk dacht ik haar te verzwaren tot ze nog net dreef door gewichten aan te prengen op de vleugel tippen. Dan hoefde ik geen energie te verspillen aan haar drijfvermogen en zou haar in geval van nood terug kunnen vinden aan de spiegel. Het was een zeer bewerkelijk proces om de juiste balans te vinden en na vele mislukte pogingen greep ik gewoon een loodgordel, reeg er een 2 kilo stuk aan en wikkelde het in het midden om de handgreep. Dat was een openbaring en bij nader inzicht nogal logisch. Bij het wenden hoefde ik niet het gewicht aan de uiteinden in beweging te zetten, maar de vleugel was gemakkelijk te manoeuvreren rond het gewicht in het midden. Dat was een grote vooruitgang.
Maar met het totaal gewicht geraakte ik in de volgende impasse. De voorrand moet een ronde rand van minstens 4 cm diameter hebben, anders ‘bijt’ de vleugel en is ze moeilijk op en neer te sturen, wat een vloeiende golfbeweging belemmert. Deze minimum doorsnee staat vast. Nog een vast gegeven is, dat ze net blijft drijven, hetgeen betekent dat het volume een tikje minder moet zijn dan het volume van water dat ze verplaatst, volgens Archimedes. Daarom maakt het geen verschil als ik een lichter materiaal neem, want dan moet er enkel meer lood om. De enige theoretische mogelijkheid is het volume te verminderen tussen het dikste punt en de achterrand.
Dit dunner maken zal echter ‘drag’, sleep-vertraging, veroorzaken. Toen speelde ik met het idee om een deel van het ‘veld’ achter het dikste punt te vervangen door aan beide zijden een flexibel blad te monteren. Het water zou hierbij vrijelijk in- en uitstromen. Maar dit ‘binnenwater’ moet ook in beweging worden gezet en dit gewicht zou nog meer zijn dan het vervangene hout. Deze overweging bleef acht jaar op de plank liggen, ook omdat de vleugel zelf zo’n verbetering was.
Mijn oorspronkelijke idee ging uit van een dubbele flex (=buigzame plaat), met dit verschil, dat het ingesloten water er door stromend gedacht werd. Een soort Gore-tex ventiel zou het binnen laten en het zou aan het eind van de flexen er uit stromen. Wat nieuw was in deze visie was dat een derde flex in het midden zou werken als een zuiger, het water er uit persend aan de duwende kant van de flexen en het er in latend aan de holle kant. Ik betwijfelde echter of het uitgeperste water genoeg kracht had om bij te dragen aan de aandrijfkracht. Ook betwijfelde ik of er voldoende ‘binnenwater’ toe zou vloeien.
De volgende stap was het mogelijk maken van voldoende invloeiend water. Dat veranderde mijn oorspronkelijke opzet in een ‘dubbeldekker’. De binnen flex zou zo worden gescharnierd dat deze de perskamer zou afsluiten en het water zou doen invloeien in de holle kamer. Toch bleef ik twijfelen of het uitgeperste water wel zoveel verschil zou maken.
Ik verwijderde denkbeeldig de binnen flex en probeerde me het water vrij vloeiend voor te stellen door de dubbeldekker. Toen stelde ik me voor dat de binnenkant van de vleugels en de voortzetting tussen de flexen taps verliep. Hoe zou dit water zich gedragen?
Toen kwam ik het Bernoulli effect tegen. Als water door een pijp met een bepaalde doorsnee vloeit die overgaat in een kleinere doorsnee, dan wordt de druk in de dunnere pijp lager, terwijl de doorstroming versnelt. Dus bij een trechter invloei zou de uitvloei sneller zijn. Ik kan me voorstellen dat hoe groter het verschil in doorsnee, hoe moeilijker het wordt om de mond door het water te bewegen. Maar ook hoe sneller het er achter uitspuit. Ik denk niet dat dit op zich de aandrijfkracht verhoogd. Ik zou de inname van het water kunnen verhogen door de mond uit te hollen, maar ik heb meer vertrouwen in het toepassen van het Venturi effect. Dit komt neer op gaten maken halverwege de toeloop zodat het buitenwater naar binnen gezogen wordt door de lagere druk van het doorstromende water. Op deze manier verlaat meer water aan de achterkant dan voor door de ‘mond’ wordt ingenomen en dit geeft aandrijfkracht of op z’n minst vermindert de weerstand van de vleugel. De beide flexen moeten elkaar niet ontmoeten op het eind, want dat sluit het water in. Als ik me dit juist voorstel, dan waaiert een stroom water uit in een complex van draaikolken veroorzaakt door de doorgang van mijn lichaam en dit geeft een afzet aan de impact van het doorstromende water.
Voor zover de theorie. De eerste proef lijkt me het slepen van een trechter door water, vooral met het nauwe uiteinde boven water om te zien of en hoe ver het water naar achteren spuit. Dit zou inzicht kunnen verschaffen in de meest effectieve verhouding tussen in- en uitgangsdoorsnee. De volgende stap zou het boren van gaten in het nauwe gedeelte zijn om te zien hoe dat de doorstroming beïnvloedt. Het zou interessant kunnen zijn om dit principe uit te proberen in houten beker vormen, op een draaibank vervaardigd en met Venturi-gaten onder een hoek op het smalle gedeelte.
Als deze opzet lukt, dan zou het ook de moeite waard kunnen zijn om een vergelijkbare constructie voor de monovin te beproeven.
Jan Ploeg, Caherdavin 11 maart 2017