Het zou een prachtig kerstverhaal geworden zijn, over hoe 's nachts een stralende hemel de bus tot een vrieskist maakte, hoe rap ik bij het opstaan mijn kleren aan moest trekken om niet van de kou bevangen te raken en hoe ik 's morgens eerst een wak in mijn waterfles moest slaan om thee te kunnen zetten. En dat ik toen een sms van een engeltje kreeg met de vraag of ik op een huis en een poes wou passen, voor december en januari. Een echt huis, met verwarming, stromend water en een elektrische keuken. En zo gebeurde het, dat ik op kerstavond lekker warm en gemoedelijk een deeveedeetje zat te kijken, met Brambles, de poes, spinnend op mijn schoot en twee liter lekker steenkoude Rock Shandy, van buiten, onder handbereik.
Maar de gedachte dat ik Dusty ginder aan haar lot had overgelaten was nou niet om in de kerstboom te hangen. Buiten lichtte de sinistere fonkeling van bevroren sneeuw en beperkte mijn bewegingsvrijheid vrijwel tot binnen, een enkele hachelijke proviandmissie daargelaten.
Vanaf de eerste dag heb ik de zee gemist. Natuurlijk, ze maakt de helft van mijn wijde wereld op het weitje uit, is altijd in beweging en zelfs bij windstilte hoor ik haar klotsen. Rondom het huis heerst een oorverdovende stilte. Eén keer verstoutte ik me om Dusty op te zoeken. Maar de rotsen waren zwaar berijpt en vrijwel niet te belopen. Bovendien was ze er niet.
Robin, het roodborstje, was er wel en elke morgen als ik buiten kwam, herinnerde hij me aan zijn aanwezigheid door bijna vanaf mijn schouder tikkende geluiden te maken.
In het begin brak ik een koekje in grove stukjes op de muur, zoals ik dat ook altijd op het weitje doe, want dan waaien ze niet zo gauw weg. Maar hier werd Robin vrijwel direct verdreven door een lijster, die op haar beurt werd weggejaagd door een ekster.
Daarop ben ik de koekjes heel fijn gaan verkruimelen, zodat er ook nog wat voor Robin overbleef.
Het vogeltjes voeren was niet zonder gevaar. Zolang Brambles van achter de glazen deur verlekkerd naar ze keek was er niks aan de hand. Maar zodra ze zich naar buiten had ge-miauwd, moesten de half uitgehongerde vogels de andere helft van hun leven wagen om aan de kost te komen. Het eerste vogeltje dat ze ving, verslond ze voor mijn afgrijzen. En toen ik op haar toeliep, verwachtte ik dat ze snel weg zou wezen, geslagen door schuld en schaamte. Maar ze gaf me kopjes en spinde luidkeels. Ik realiseerde me dat in haar wereld dit een daad was om trots op te zijn, om met respect te worden beloond.
Een week later legde ze een tweede vogeltje voor de deur, volledig intact en nog warm in m'n hand. Ik zei haar, dat als je iets dood maakt, je het dan ook op moet eten. Later was het geheel verdwenen.
Eigenlijk heb ik altijd al de dagen tussen Kerst en oudjaar volstrekt overbodig gevonden. Er wordt niets meer ondernomen van betekenis en sleept zich enkel voort als treuzeltijd. Een jaarlijkse herhaling van het 'Fin-de-Siècle'gevoel. Tot overmaat van ramp ging het ook nog dooien. De stilte werd nu verbroken door een hoge wind in de bomen, kleuren kwijnden tot bleke droeven en de regen druilde op huilerige ruiten. Zo wilde ik geen afscheid nemen van het oude jaar.
Buiten zag ik een zwarte kever rotsrennen op het grind. Twee slanke slakken slijmden over de betonnen drempel en bultten bij iedere oneffenheid. Dat was het. Geen oliebollen dus, geen oudejaarsconference, geen vuurwerk, geen kater, maar wel een dommelende poes en op mijn manier best gezellig.
Gisteren scheen de zon, lang niet zo streng als toen het vroor, maar zachtjes. Perfect voor P'Watch. Toen ik aankwam, zag ik dat Kate net uit het water gekomen was. De hamvraag: 'Was ze er?' Verscheidene keren de laatste weken was Dusty er niet. Nu wel en ze had zelfs meerdere malen gesprongen en Kate tot slot van twintig ijskoude minuten een bloem gebracht. 'Ik kon echt voelen dat ze blij was me weer te zien', glunderde ze.
Hoe kan een nieuw jaar beter beginnen dan met Dusty. Het enige wat ik daar nog aan toe wil voegen, is wat ik al jaren beweer: 'Wees je eigen dolfijn!'.