Eten is in zoverre een noodzakelijk kwaad omdat je niet zonder kunt en omdat het tijd kost. Dat klinkt misschien futiel, maar als je aan de dagen geen tijd genoeg hebt, dan ga je bezuinigen op flexibelen. Drie jaar achter elkaar heb ik hier hetzelfde gegeten: zakjesrijst, gesneden paprika, gekwadrateerde ham, uienringen en geschaafde knoflook. Dat was in 20 minuten klaar en in 10 op.
In een keer kon ik het niet meer zien, laat staan eten. Dat was vorige zomer. Die ben ik hoofdzakelijk doorgekomen op burgers, chips, pizza en kebab. Nog erger dus, maar wat wil je, zolang je onverzadigder bent dan die vetzuren dan wil je wel eten.
Vorige herfst begon het eigenlijk met het onvolprezen gasstelletje dat ik van Kicks kreeg. In plaats van koude maaltijdsoep bij White Strand at ik het warm. Deze trend zette zich voort op het weitje. Ineens at ik elke dag stamppot, met wortels, met prei, met zuurkool, met boerenkool, zeewier, noem maar op. Rammelend droeg ik mijn dagelijkse buit uit het keukenhol. Wat er niet in zat was vlees, daar zou ik een aparte pan voor nodig hebben en bovendien miste ik het niet echt.
Ik mag een aantal dingen niet langer eten en een daarvan is kaas. Als er twee dingen waren die ik altijd in huis had, dan waren dat brood en kaas. Geen wonder dat ik van de week anderhalf uur door de Super dwaalde op zoek naar een vervanger.
Water en brood vind ik voor even geen punt. Dat heeft een Spartaans soort volbekoring. Al ben ik geen zoetekauw, een pot jam gaat bij mij niet langer dan twee dagen mee, dus heb ik het zelden in bus. Uiteindelijk koos ik voor 300 gram knoflooksalami. Toen het eenmaal gesneden was, bleek het toch wel erg veel te zijn. Daar zou ik wel een week mee doen en daar was ik niet blij mee. Als ik ergens beducht voor ben, is het wel verrot eten. Maar gisteravond vroor het en was heel buiten een koelkast.
Om niet de aandacht van gedierte te trekken deed ik de salamistapel met zak en al onder een omgekeerde pan, plat op mijn werktafeltje met een steen van zo'n drie, vier kilo erop. De zak stopte ik goed onder de pan om niemand in verleiding te brengen. Tevreden over mijn aanpassingsvermogen aan de natuur ging ik de nacht in.
Toen ik de volgende morgenvroeg een plas moest, zag ik een aan flarden gereten plastic zak onder de pan uit kieren, die nog steeds op de kop stond met de steen er nog op. Van de knoflooksalami was geen vetje meer over.
En nu loop ik alweer een dag of drie te prakkiseren over wie dit geweest kan zijn en hoe hij het heeft klaargespeeld. Het moet iemand zijn die vandaag uit z'n bek stinkt. Een mens is alvast uitgesloten. Zeldzaam zelfs overdag. Het moet iemand met scherpe nagels zijn geweest. Dat sluit koeien, paarden, ezels, geiten, varkens en schapen uit.
Blijft over een zeemeeuw, een kat, een rat, een vos, een das en een zeeotter. Het moet zijn geroken, dat sluit een zeemeeuw uit, want die moet het van z'n ogen hebben. Een das is te lomp en een zeeotter te schuw. Een kat, een rat en een vos zijn te slim om de worst er zo onderuit te wurmen. Een duwtje van de tafel en het ligt voor de peuzel. 'Ja, maar dan blijft er niemand meer over', zul je zeggen. Inderdaad en daarom weet ik het ook niet.