De watervleugel: De rugvin
Het kon niet uitblijven. In mijn invoelend onderzoek naar de leefwereld van dolfijnen had ik dankbaar gebruik gemaakt van de monovin. Mijn lege handen vroegen en maakten de ‘Watervleugel’ en geruime tijd heb ik gedacht dat ik niet dichterbij kon komen. Natuurlijk kietelde de gedachte aan een rugvin al veel langer tussen mijn schouderbladen, maar meer als los uiteinde, dan als een serieuze optie. Bovendien schreven de boeken haar eenstemmig de functie van koershouder toe, iets dat pas interessant werd bij snelheden die ruimschoots boven de mijne lagen.
Totdat ik een theorietje tegenkwam dat eerst na uitvoerig overdenken vastere vorm begon aan te nemen. Het was me niet ontgaan, dat ik bij eenvoudig onderduiken een ‘kleverigheid’ ervoer aan het oppervlak. Alsof de vloeibaarheid van het water vertraagd werd. Maar er gebeuren zoveel dingen rond dat moment: de ademhaling dient exact getimed, de duikhoek ingeschoept, de lichte overslag van de mono moet terugslaan in het water en niet nog net er boven en dan moet er al snel geklaard worden. Toch is het geen welkom oponthoud. Vooral als ik ‘reizend’ enkel af en toe naar bovenkom voor lucht, haalt het me uit mijn ritme. Volgens dat theorietje zou de rugvin de waterwervelingen, die bij het onderduiken ontstaan, afleiden naar het oppervlak en daardoor het proces versnellen.
De eerste vraag die bij me opkwam, was waarom het water aan de spiegel zich anders gedroeg dan in de diepte. Daar kon ik nog wel bij:de toestroom bij een zich verwijderend volume is groter in de diepte, omdat ze aan de spiegel beperkt wordt door lucht.
Maar hoe zat het dan met de afleiding van wervelingen? Het water stroomt van weerszijden toe, maar voor het samenkomt en gaat wervelen legt de rugvin ze langs elkaar. Maar omdat de theorie geen partij is voor de praktijk besloot ik om zelf de rugvin uit te proberen. Als backpacker nam ik de mounting van mijn 4 liter flesjes en als houtsoort Afrikaans padoek, omdat het soortelijke gewicht net iets minder is dan die van water. Voor de afmetingen heb ik me gebaseerd op één van de dolfijn blauwdrukken van Dudok van Heel, maar ik heb de vin ca. 20% hoger gemaakt om te compenseren voor lichaamslengte en snelheid. Voor de verduurzaming heb ik de vin twee keer in de epoxy gezet.
De eerste proef op de som was in het zwembad. Nadat ik me door de nodige humor had heengewerkt was mijn eerste bevinding positief. Niet spectaculair, maar ik merkte een lichte versnelling bij het duiken. Maar er was ook een tegenkracht. De mounting was hol en van plastic. Bovendien was ze opengewerkt met veel gaten en sleuven die volliepen bij het ondergaan en dit veroorzaakt natuurlijk ook ‘drag’. Het was me duidelijk dat hier nog wel wat te verdienen viel.
Ik maakte de gebolde onderkant van de vin vlak en monteerde hem op een plaatje glasfiber, dat afkomstig is van een oude monovin. Daarmee het zwembad in en dat voelde al wat beter, maar ik werd er door mijn clubgenoten op gewezen dat het vlakke plaatje doorliep waar mijn bovenrug naar voren boog, zodat de voor-onderkant volop water ving. Desalniettemin heb ik nog een clubgenote, die zich aan mijn rugvin meende te mogen vasthouden, het halve zwembad doorgesleurd.
Thuis heb ik de onderkant van de vin dezelfde holling gegeven die mijn rug bol is. In het Veenmeer, met het wintereelt dat neopreen heet, te water. Het grappige is, dat je dan eerst heel erg gaat letten op specifiek effect. Dat is er wel, maar niet in die mate, dat het bepalend is voor de voortgang. Pas toen ik aan de Overkant steeds langs de Overhang dook werd ik weer één met mijn vinnen. Het voelde alsof ik onder viscose verkeerde: ik gleed zo licht, zo gemakkelijk, zo moeiteloos door het water, alsof het haar weerstand had opgegeven. Dit was niet meer het water dat ik kende, dit was een vluchtiger vloeistof.
Meneer Gray stelde in 1936 de naar hem genoemde Paradox op. Hij berekende de theoretische topsnelheid van walvissen op grond van hun weerstand en energie en vond dat ze in werkelijkheid drie tot vier keer sneller gaan. Ik heb altijd gedacht dat ze gebruik maken van eigenschappen van water die wij niet kunnen waarnemen: ze transformeren het van een a-selecte massa tot een laminaire jet-fase, waar ze met behulp van drukverschillen door ‘liften’.
Nu nog een manier bedenken om de tijd te versnellen, want ik kan bijna niet wachten om in zwembroek het Veenmeer te verkennen, met mono, vleugel én rugvin. En zo is de rugvin van een gevoel dat ik meende nodig te hebben om met losse handen te fietsen geworden tot een integraal deel van mijn onderwaterpersoonlijkheid.
Jan Ploeg, 9 april 2001
print versie