De Monovin
De monovin bestaat uit een fiberglas plaat van ongeveer 70 cm. lang en aan het uiteinde ook ongeveer 70 cm. breed. Van hieruit loopt ze aan weerszijden rondend toe naar de rubberen voetstukken die op het uit stekende fiberglasstuk zijn gelijmd.
De fiberglas plaat is gelaagd. Bij het voeteneind met meestal 24 lagen, aflopend tot het uiteinde met doorgaans 4 lagen. Het dunner worden van de plaat verloopt in verschillende patronen. Deze worden zodanig ‘gepeld’ dat de monovin zich niet als een eendevin gedraagt, dus dat de zijkanten naar binnenvouwen, maar dat hij netjes mee- en terugveert met je beenslag. Daarbij worden ook vaak lengtevormen uitgespaard om zo voldoende van de kracht en samenhang te bewaren.
De rubberen voetstukken dienen goed te passen. Dit kan worden bijgesteld door de hielbanden van elkaar te trekken en met bandenplaklijm (bij voorkeur ‘Tip Top’) weer passend vast te lijmen.
Als de voetstukken in de breedte moeten worden bijgesteld wordt het een stuk lastiger. Met de eenzijdig aangeslepen ronde punt van een tafelmes moet het voetstuk van de fiberglasplaat worden losgestoken. Dit moet zo zorgvuldig mogelijk gebeuren. De onderzijden van de voetstukken moeten in de lengte worden doorgesneden en krapper of wijder worden gemaakt. Eigen inzicht gaat hier vóór te voorspelbare begeleiding. Vervolgens moet het geheel opnieuw worden vastgelijmd met Loctite nr. 406. Voor zover mij bekend is deze lijmsoort uitsluitend verkrijgbaar bij de vakhandel, in ieder geval bij de fa. Lasaulec. Het is vrij prijzig, maar voldoet uitstekend.
Veel mensen moeten nogal wennen aan het gevoel dat hun voeten aan elkaar vastzitten. Het enige wat hier past is zelfbeheersing. Zodra je de zwemslag weet te waarderen zul je de behendigheid moeten ontwikkelen om in en uit het water te komen.
Het eenvoudigste is de zwembad situatie. Zelf trek ik de monovin aan op de rand van het bad, na de voetstukken even ondergedompeld te hebben. Sommigen huppen met aangetrokken monovin slepend over de kant rond het bad. Dat is slecht voor je mono en bovendien kun je zo een lelijke smak maken. Zorg bij het aantrekken op de kant dat je niets of niemand raakt bij het uit zit te water springen. Zowel de hele omtrek van de mono als de achterrand van de watervleugel zijn scherp genoeg om jezelf of iemand anders aan te snijden.
In het water aantrekken kan natuurlijk ook. Dit vergt enige behendigheid. Het heeft vooral nut dit te oefenen voor de buitenwatersituatie. Meestal staan daar geen handige steigertjes.
Probeer naveldiep water te vinden. Eerst één voet, hielband om, vinger vooronderlangs om te voorkomen dat de ‘wreef’ dubbel zit. Dan max lucht in ademen en drijvend de andere voet in. Hielband om en wreefcheck.
Bij de buitenwatersituatie spelen meerdere factoren een rol.
Sommige monovinzwemmers geven er, ook in binnenwater, de voorkeur aan hun voeten extra te beschermen met puntsokjes van parachute stof of plastic boterhamzakjes. Zelf ga ik er het liefst met blote voeten in, die ik vooraf zorgvuldig schoonspoel. Er hoeft maar één zandkorrel mee binnen te komen om een ‘ronde wonde’ te veroorzaken, waardoor je al gauw drie dagen niet kunt zwemmen met de mono.
Als het te koud wordt trek ik mijn twee millimeter neopreen sokjes aan. Deze worden op maat gemaakt door de firma Van der Jagt in Capelle aan den IJssel. Ze voldoen de hele winter, hoewel naverwarming is aan te bevelen: als ik de sokjes over de manchetten van mijn duikpak sla, kan het warme water dat ik na het zwemmen bij mijn pak ingooi doorstromen naar mijn koude voeten. Door de snelheid van het zwemmen slaan de sokjes echter om. Dit voorkom ik met elastieken banden, in Groningen ook wel ‘PTT-rekkers geheten.
Als je een neopreenpak aanhebt kun je beter niet uittrimmen met lood zoals je dit wellicht met duiken gewend bent, dwz. dat je zinkt als je uitademt en blijft drijven als je inademt. Naarmate je dieper gaat wordt je pak steeds meer ingedrukt. Dit gaat ten koste van je drijfvermogen. Op zekere diepte ga je zelfs zinken en wordt het extra moeilijk om weer naar boven te komen.
Daar staat tegenover, dat als je ‘te licht’ duikt, het je extra moeite kost om onder te blijven.
Het ‘baaneffect’, het gegeven dat zowel monovin als watervleugel zorg dragen voor een betrekkelijk tamelijk koersbestendig traject, vergemakkelijkt het beneden blijven aanzienlijk. Voorwaarde is wel dat je ‘op snelheid’ blijft. Bovendien is een eenvoudige aansturing met de watervleugel naar het oppervlak een directe ontsnapping uit benarde situaties. Bij voldoende voortbeweging kun je scherpe haken in het verticale vlak slaan dmv. van een simpele polsbeweging.
Gecompliceerder zijn de bewegingen waarmee het lichaam door de vlakke kant opzij, omhoog of omlaag wordt getrokken of geduwd, waarna de vleugel snijdend weer in haar oorspronkelijke positie wordt gebracht.
De monovin levert hierbij niet zozeer een sturende als een passief koersverleggende bijdrage: zijwaarts bewogen ontmoet ze nauwelijks weerstand, maar vanuit de nieuwe positie levert ze volop aandrijving.
Ook kan de mono iets schuin worden aangezet, wat een fraaie boogspurt kan opleveren. Dit laatste is een van de dingen die ik geleerd heb van het zwemmen met Dusty.
Mijn basis uitgangsbeweging is geheel gestrekt in ruststand aan de oppervlakte liggen. In pak heb ik 8 kilo lood nodig en ik vind het prettig als dat goed verdeeld rond mijn middel zit. Ook wil ik m’n pak een beetje losser boven de gordel hebben, want als het te strak zit heb ik het eerder benauwd en kan ik minder lang onder blijven.
Maar er zit ook iets meditatiefs aan. ‘Nu lig ik stil, alles is stil, ik overspan mijn eigen boog, alles luistert naar me.’ En dan de vlucht, want als een mens ooit kon vliegen, dan was het dit wel.
De watervleugel en de monovin worden min of meer gelijktijdig naar boven en naar beneden bewogen. Het zoeken komt neer op de minste weerstand en de grootst mogelijke afzet. Hierin zijn oneindig veel nuances van cadansen. Al jaren zoek en soms ook vind ik weer een manier om de waterbarrière een druppel te verleggen. Het is een zoeken naar mijn vingerafdruk in het water, mijn ultieme DNAqua.
De basis instelling lijkt vrij overzichtelijk. Hoe dieper je vin en vleugel insteekt, hoe meer afzet je hebt en hoe sneller je gaat.
Hoe sneller je gaat, hoe meer je geremd wordt door de insteek van vleugel en vin. Wanneer je ondieper insteekt ga je weer langzamer.
Dit event zich natuurlijk wel uit, maar er zijn meer factoren. De belangrijkste in de marge van vleugel en vin is de lichaamshouding. Naast de booghouding die resulteert uit het gelijktijdig op en neer bewegen van vleugel en vin, dringt zich de suggestie op van een sinuscurve. De vleugel leidt de curve in, gevolgd door hoofd en schouders. Toch kent deze inleiding haar limiet. Het is niet zinnig mogelijk om de vleugel omhoog te bewegen, terwijl de monovin naar beneden gaat.
Bij zwaar werk ben je van nature geneigd om de weg van de minste weerstand te kiezen. Wanneer je nog niet geoefend genoeg bent om effectief gebruik te maken van de mogelijkheden van vleugel en vin en bovendien regelmatig met ingehouden adem zwemt, dan neig je er toe, zeker in herstelperiodes, met optrekkende onderbenen te zwemmen. Daardoor vang je erg veel weerstand. Je lijkt lichter te zwemmen, maar je komt niet half zo snel vooruit.
Het allereerste commentaar dat meervoudig monovin zwemkampioen Edwin Kanters zo’n 12 jaar geleden op mijn toenmalige versie van de watervleugel gaf, was dat hij, bij het vlakhouden van de vleugel, afzet vond om zowel slagkracht van zijn mono te vergroten als de slagfrequentie daarvan op te voeren. Hij verbrijzelde daarmee zijn persoonlijk record op de 100 meter, terwijl hij niet in uitgesproken topvorm verkeerde.
Dit inzicht heeft me geïnspireerd tot een hier op toegespitste techniek. Niet alleen kun je de monovin tegen de vleugel afzetten, je kunt ook de vleugel tegen de monovin afzetten. Klik dit in elkaar en je kunt vleugel en mono tegen elkaar afzetten. Dit is zwaar werk, maar je gaat dan ook razendsnel. De uitslag van vleugel en mono is betrekkelijk klein maar met hoge frequentie.
Dit spel van tegenkrachten kun je heel prozaïsch vergelijken met het verschuiven van een zware kast: als je met je kont tegen een muur aandrukt, kun je veel meer kast afduwen, dan wanneer je die afzet niet hebt. Het voordeel van deze manier van zwemmen is dat je structureel afzet in je beweging hebt. Datzelfde principe gebruiken walvissen en dolfijnen door de stuwkracht van de staart af te zetten tegen het baaneffect van de borstvinnen. Ik ben er van overtuigd dat het deze beweging is die Dusty in mij herkent en waarom ze mijn gezelschap zoekt.
Tot zover eerst. Ik doe geen moeite hier alles uitputtend te beschrijven. Er clusteren vanzelf weer details samen tot een zinvolle paragraaf. Tot dan, Jan
print versie