Deel 15
Op zaterdag hadden we vrij vanwege de sabbat. Ik was nieuwsgierig naar de oorsprong van het beekje en besloot het stroomopwaarts te verkennen. Voor zover er pad was ging het steil omhoog en af en toe rustte ik met om me heen het vergezicht over de Dode zee en de door eeuwenlange wisselwerking van hitte en kou tot gruis vermalen rotsen. Ik was verrast toen ik een draad gespannen zag voor wat nog het meest op een door vegetatie verlaten bergweide leek. Er hing een bordje aan met enkel Hebreeuwse tekens. Ik stapte er over, liep tot de andere rand en ben daar van het panorama gaan zitten genieten.
Toen ik weer naar beneden ging kwamen een aantal verhitte Sabra's me luid schreeuwend en scheldend tegemoet. Toen iedereen gekalmeerd was, hoorde ik wat er was gebeurd. Ze hadden met verrekijkers vanuit de Kibboets naar me zitten kijken in machteloze afwachting van een vuurzuil. Het kale bergweitje was een mijnenveld.
Het had die nacht geregend zonder ophouden. De volgende morgen liep ik naar de eetzaal, maar zag een heleboel mensen bij de Belvedère. Ik snapte niet zo goed waarom, want er was niks te zien. Desgevraagd vertelde men, dat het water weldra zou komen. En inderdaad, in de verte klonk een dof gerommel, dat weldra aanzwol. Toen kwam als een getijdegolf, een grauwe, woeste stroom met hoog opklotsende vingers en vuisten naderbij en vulde de waddi langs de Kibboets met tomeloos geweld. Grove rotsblokken hamerden voorbij en werden woedend uitgebraakt in een Dode Zee. Iemand probeerde nog met een tractor naar de overkant te komen, maar werd door een paar grote stenen de zee in gedreven en kon pas zwaargewond aan het woedende water ontfutseld worden. Een paar uur later was het water weg, de waddi weer zo goed als droog en wederom een bed voor een fenomenaal woestijn fantoom.
Jan Ploeg
print versie