Deel 11
Goed, Israël dus en wat nu. Ik had al gemerkt dat het prijspeil van Istanbul tot een andere wereld behoorde. Hier was alles zelfs duurder dan in Holland. Met mijn 90 dollar zou ik niet ver komen, dus uitkijken naar werk, misschien op een kibboets. In Istanbul had ik al vernomen, dat Eilat, in het uiterste zuiden, het hippieparadijs van Israël was.
Ik stond al even aan de weg en net toen ik overwoog een kameel te kapen stopte er een besteltruukje. Ik liep wat verbaasd naar de bestuurder, want er zat al iemand naast hem en meer plaats was er niet. 'In the back, in the back', gromde deze me toe alsof hij zijn ongeduld verhaalde op de jongste bediende. Ik liep naar achteren, tilde het dekzeil op en zag dat de laadvloer wall to wall gevuld was met een halve meter vis. Weer naar voren: 'How…', 'On the plank, just get on the plank'. OK dan, nauwelijks was ik in de laadbak of de chauffeur gaf vol gas en moest ik hangend aan het dak een vaste voet zoeken op het vlonder dat gesmeerd gehoorzaamde aan alle voorkomende middelpuntvliedende krachten. Zo zal ik zeker een uur over Israels dreven gesurfd hebben, waarbij me opviel dat er veel scherpe bochten in de weg zaten, hetgeen het humeur van mijn weldoeners hoorbaar ten goede kwam.
Weldra kwam ik in Ber-sheva, de hoofdstad van de Bedoeinen en laatste stop voor 200 km Negev woestijn. Het was een stad zonder hart. Het centrum was de markt, een kale, volslagen armoedige vlakte met hinkende tafels waar overal kippen met gruwelijke onverschilligheid werden geslacht. Om nog altijd verdrietig van te worden.
Uiteindelijk trechterde ik door de Negev woestijn naar Eilath.
De eerste avond in Eilath verzeilde ik in een danskroeg. Pas later begreep ik dat de meisjes werkten voor de kroegbaas en dat hun verdienste er in bestond om zich door de klanten op zo duur mogelijke drankjes te laten trakteren. Maar toen had mijn 'hippie magic' zijn werk al gedaan en weigerde mijn dansmarieke mij op kosten te jagen. Daarop werden we beiden de deur uit gezet. We liepen saam het strand op en tot mijn verbazing en afschuw vroor het licht. We kwamen bij een houten strandschuurtje dat bijna vanzelf openging. Het lag helemaal vol met visnetten, wel zacht om op te liggen, maar er zat geen warmte in. We vonden het te koud om te vrijen en vlijden ons als theelepeltjes tegen elkaar. En kennelijk was het ook te koud om samen te slapen, want ik werd 's morgens alleen wakker.
Jan Ploeg
print versie