Deel 2
Met een paar honderd gulden pakte ik m’n rugzak, krabbelde BORAS op een stuk karton, rukte me van thuis los en snelde naar wat bekend stond als ‘de nieuwe weg’.
Ik genoot van de dodelijke frons van en gereformeerd klasgenootje, die met haar moeder in een D(r)afje voorbij reed. Al spoedig had ik niks meer aan mijn moerstaal en snapte dat ik mijn bordtekst beter kon wijzigen in bescheidener en couranter bestemmingen. Ik landde net voor duister bij een boer in Sleeswijk-Holstein. Tent opgezet in een weilandje en dat was dat dan. De twijfel lag op de loer tussen het natte gras, maar al spoedig vond ik verlossing in dromenland.
In de morgenstond trok ik verder, kocht vrolijk een Deense krant aan de grens bij Aabenraa, maar kwam niet veel verder dan de ge-illustreerde onderschriften. Vlak voor Kolding stond een meisje alleen te liften. Ik wilde uitleggen dat samen verder voor haar veiliger was en voor mij sneller, maar een glimlach was genoeg. Bij Nyborg was de dag op en omdat het veer ons enkel in duisternis af zou zetten besloten we bij het strand te kamperen. Het water was zo helder dat de maan de keien op de bodem deed oplichten. Omdat ze niet aan badpak deed liep Edith in haar onderbroekje de zee in. Haar hoge borsten glansden als verlokkend vruchtvlees en haar tepels wezen schuchter naar de sterren. Ik haat langzaam doorgaan, maar zij schuifelde slechts voet voor voetje in en toen het water haar broekje bereikte aarzelde ze. Het broekje was niet al te jong meer en bleek niet voor waterpret ontworpen. Het zoog de kabbels gulzig op en werd daardoor zo zwaar dat het kruis langzaam naar beneden zakte. Het was een droombeeld, deze onbevangen Deense, die door ieder gorgeltje een beetje verder werd uitgekleed. Ik doofde mijn kloppende slapen onder water en we droogden elkaar met een handdoek weer warm.
De volgende dag werden we vorstelijk afgezet op ‘Radhuspladsen’ en liepen snoerstrak eerst naar Edith’s ouders, die net op vakantie waren gegaan en waar ik kon pitten. Kopenhagen in sussend zacht subtiel soepel zomerkleed was overweldigend. Alles leek gemoedelijk op straat te gebeuren en dat voelde als een warm welkom. De ‘Stroget’, de Deense Kalverstraat, vormde hierin een onvermoed stadsparadijs. Langs de hele lengte tekenden bont uitgedoste kunstenaars van alle hoeken van de aarde uiteenlopende verbeelding op het asfalt. Ik sprong in de groef, hier lag mijn inspiratie! Hier hoorde ik toe en als ik nog twijfels had om thuis dan voeren ze daar opgelucht ten hemel. Ik kocht een doosje straatkrijt en specialiseerde me in zonsopgangen. Als ik klaar was schreef ik ernaast in elke taal die ik kende ‘Dank U’. Aan de andere kant noodde een vierkant met ‘Pige’, meisjes. Geheel, en verfrissend nieuw in mijn straatbeeld waren de meiden die toenemend de straat op gingen zonder BH. Vrolijk dubbel dansten de natuurlijke juwelen in kwieke hupjes en slingers door de menigte. Het leven was inderdaad verukkuluk!
Van het gemansde geld kocht ik ‘Oste reste’, kaaskontjes, over van de schaaf, samen met brood en melk mijn buikbodem. Wat ik overhield gaf ik uit aan lokale verrukkingen, Deens gebak, dat heel wijds ‘Wienerbrød’ heette, ‘Risted hotdog, med løg og senf’ en levensgevaarlijk duur Deens bier.
Dit laatste paste precies in Edith’s straatje. We woonden in Enghave Pladsen, op een dopworp afstand van de Carlsberg brouwerij. Deze hield rondleidingen die uitmondden in een proefdronk. We leerden te belanden aan tafeltjes met veel kinderen. Zij het fris, wij het schuim. Omdat we ons met grote regelmaat aan deze bron laafden, vermomden we ons steeds in andere taalgroepen, zo vaak dat ik tot slot in staat was het brouwproces in het Japans uiteen te zetten, wel na de borrel natuurlijk.
Jan Ploeg
print versie