![]() |
![]() |
Bij meer dan een gelegenheid heb ik hier het idee gekoesterd dat ‘Hoe verder je ogen uit elkaar staan, hoe meer diepte je kunt zien’. De overdrachtelijke interpretatie geldt voor de bipolair gezegend en gekwelden, omdat het aanzien van de wereld vanuit beurtelings vervoering en wanhoop een dieper inzicht in het menselijk bestaan geeft dan een gematigd mentaal klimaat.
Ik heb het nauwkeurig onderzoeken van de natuurkundige voortvloeisels van dit idee als beeldhouw project voor mijn Kunstacademie studie opgenomen. Mijn redenering begon met te stellen dat, als een oog geen diepte ziet en twee ogen wel, dan zou je met ogen verder uit elkaar meer diepte moeten zien. Een voorbeeld van wijd uitstaande ogen zou dan de Hamerhaai, een oude favoriet van mij, zij het vanwege de watervleugel vorm van de kop. Vele functies zijn toegeschreven aan de buitengewone vorm van de kop, maar ik zou me willen richten op de eigenschappen van hun gezichtsvermogen.
Daartoe heb ik geprobeerd de visie die resulteert van ogen die verder uiteen staan dan de mijne met behulp van spiegels te imiteren.
Een van mijn studiebegeleiders, Susan, raadde me aan om het werk van Cleary Connolly er op na te slaan. Zij hebben helmen gemaakt die verschillende opstellingen van spiegels bevatten die de wereld beogen vanuit verschillende gezichtspunten. Daartussen is er ook een die wordt toegeschreven aan de Hamerhaai.
Bij nader inzien bevond ik dat hun constructie een vitaal ingredient miste: beide ogen kijken recht vooruit en er is geen overlappend gezichtsveld, geen binoculair gezichtsveld, dus geen diepte van visie, enkel twee gescheiden zichten van wat recht voor ieder oog ligt.
Ik wilde zien wat er gebeurde als ik mijn spiegelogen op een object richtte.
Het eerste wat ik bevond was een toename van gezichtsveld aan beide zijden van het object. Deze toename, echter, was monoculair, dus was daar geen dieptezicht:
Het was zelfs zo, dat het binoculaire veld vernauwde. Dat voelde teleurstellend, maar het diende de realiteit.
Ik stond op het punt om mijn project te beëindigen, toen mijn andere studiebegeleider, MC, voorstelde om mijn tot dan overwegend meetkundige benadering te testen in een realistische manipulatie van spiegels. Ik had dat wel wat uitgeprobeerd, maar ongemakkelijk, met mijn kin op de tafel en pijn in mijn nek. Dus vroeg ik tech Nikki om een driehoekige verhoging voor mij te maken zodat ik op m’n gemak de opstelling van spiegeltjes kon manipuleren.
Het gevolg was tamelijk verbazingwekkend. Het resulterende binoculaire veld had aanzienlijk meer diepte vergeleken met wat ik met mijn eigen ogen zag. Dit meer dan bevestigde mijn aanvankelijke verwachting. Het spiegeltjes beeld leek zelfs vergroot, hoewel de zichtafstand groter was dan vanaf mijn eigen ogen.
Het kost wel het nodige turen en aanpassen om een duidelijk beeld te krijgen en het leek mij de beste manier om een overtuigend bewijs te leveren met een foto.
Het is heel moeilijk om diepte te fotograferen, zoals iedereen heeft ervaren met foto’s die bedoeld zijn om hoogte te fotograferen. Een camera heeft slechts een oog, vandaar de monoculaire vlakheid van de foto. In een korte babbel met Gillian stelde zij voor om zelf een dubbele pin hole camera te maken.
Ik kreeg een doos van Photo-Bob waarin een Nikon camera had gezeten, twee stukjes geperforeerd latoen en constructie advies. Ik schilderde de binnenkant van de doos zwart, maakte twee gaten met een middelpunt afstand van 67 mil afstand in een zijwand, de afstand van de pupillen van mijn ogen. Ik kruispositioneerde de speldengeprikte stukjes latoen op hun plaats en presenteerde mijn Twin-hole camera met trots in de klas:’ ’t Is een echte Nikon’ en ook ‘zelfs van de verpakking kun je een camera maken’.
De foto kan nog wel even duren. Het is een proces van trial and error. Als het lukt dan komt ie hier te staan.
Zo weet ik nu dan dat ogen die verder uit elkaar staan dan de mijne, een dieper binoculair gezichtsveld hebben dan ik, hetgeen betekent dat ze een andere realiteit ervaren. Voor de hamerhaai is het verschil in dieptezicht tamelijk spectaculair. Maar er zijn nogal wat grotere dieren die hun ogen verder uiteen hebben dan ik. De meeste dieren hebben hun ogen aan de zijkant van hun kop. Daarom hebben ze een breder gezichtsveld dan wij. Alleen is dat voor een groot del monoculair, dus zonder diepte. Dit is voldoende voor hen om hun omgeving in de gaten te houden. Maar veel dieren hebben ook een binoculair gezichtsveld, de overlap van hun ogen voor hun uit. Zij kunnen diepte zien waar het er op aankomt, zoals waar ze heen gaan, waar ze voedsel vinden, waar ze hun prooi besluipen, enz. Dit zicht bepaald hun actieve gedrag.
Dolfijnen kunnen rondom zich heen kijken, heel belangrijk in een 3D bestaan. Maar hun binoculair gezichtsveld beslaat hun staart, hun essentiële voortbewegingsorgaan (Dusty laat maar een paar vaste zwemmers toe om haar staart te strelen) en hun voorkant, alles voor haar kaken. Bovendien zijn haar ogen zo gepositioneerd dat, waneer ze haar kaken opent, ze kan zien wat ze eet.
Ik heb bevonden dat, hoe meer vaardigheden ik heb ontdekt bij Dusty, hoe beter ik haar gedrag begrijp. Zo ontdekte ik dat ze haar lichaam kan uitzetten, waardoor ze haar drijfvermogen inschakelt en ik realiseerde me dat dit zodanig geïntegreerd moet zijn in haar oppervlak ademhaling als onze eigen ‘automatische’ ademhaling (trouwens onze eigen ademhaling maakt hetzelfde verschil). Of wat ik zag, in een ruwe zee, dat ze het oppervlak peilde met de tip van haar rugvin alvorens adem te halen. Of dat ze me inhaalt van achteren als ze ziet dat ik haar heb bemerkt, zodat haar besluipen doorzien is.
Hoe meer ‘know-how’ ik aantref in dieren, hoe meer ik besef dat dieren gedrag een stuk minder lukraak is dan algemeen wordt verondersteld. Dit soort onderzoek is essentieel in de emancipatie van dieren van schepselen die door hun instinct worden gedreven tot redenerende medewezens.