Als ik mijn flippers aan heb, ben ik waar ik naar toe ga, maar met de monovin aan ben ik waar ik ben. Deze diepzinnigheid werd me geopenbaard, toen ik om wille van de wendbaarheid zonder watervleugel en geflipperd te water ging. En Dusty vond het ook maar niks.
Het is niet echt een adreswijziging, maar tegenwoordig sta ik vaker op de grote parkeerplaats in Doolin, dan op het weitje in Fanore. Het is maar goed dat ik een geoefende bipolariet ben, anders zou ik het verschil tussen een winter alleen en een publiek bestaan in de zomer zielsmatig niet kunnen overbruggen.
Zoals ten aanschouwe van een pier vol wachtende mensen met vin en vleu door kniediep, spekglad en stinkend zeewier van een week geleden aangespoeld, dan, na het masker spuug ritueel, uiterst voorzichtig waden door eveneens kniediep, van confetti doortrokken druk- en trekgolven, over een met gladde struikelstenen bezaaide bodem tot eindelijk in middeldiep water en dan de hakrubber van de mono bij het aandoen kapot trekken, zodat de hele film weer andersom loopt.
Maar ook drooglopen is niet zonder gevaar. Het begon met een onschuldig glibbertje, zo eentje die je kunt opvangen alsof het zo bedoeld was. Maar toen gebeurde wat ik tot nog toe enkel in nachtmerries heb meegemaakt: mijn mobieltje gleed uit mijn overgooier en verdween ratelend tussen een paar keien. De eerste was van het type 'vergeet-het-maar'. De tweede zou eventueel, maar daartussen lag een kleintje klemsteen. Gluren en turen bracht het telefoontje niet in zicht, zodat een sleutelgat operatie was uitgesloten. De klemsteen heb ik met een andere weg getimmerd. Het groen van nummer twee zit nu aan de binnenarm van mijn overgooier, maar m'n mobieltje zit weer in m'n zak, met de rits dicht.
Er ligt een floers over het water in de haven en het is geen uit een veerboot gelekte diesel. Het is het soort grauw dat gewoonlijk in de lucht hangt en regen belooft, maar dit is een oceaan van verlatenheid en leegte. Al drie dagen geen Dusty. Waar hebben we dit aan te danken. Bij iedere binnenkomende boot reiken hoopvolle halzen. Maar
natuurlijk geeft de natuur zoals gewoonlijk het naturen.
Postscriptum
Na alle mogelijke theorien, tussen een opvang collectief voor eenzame dolfijnen en een goddeloze ingreep van Ute, dook Dusty weer op tegen de avond van de vierde dag. Enkel om te kijken of er nog leven was bij de pier, om vervolgens weer in de oneindigheid te verdwijnen, een spoor van teleurgestelde te laatkomers achter zich latend. De volgende dag was ze symbolisch aanwezig, kwam op onvoorspelbare plaatsen boven, achtte mij toen waardig tot een paar vluggertjes, maar toen ik wat verder naar buiten zwom greep ze dit aan om weer te verdwijnen.
Later, aan de binnenkant van Crab Island, klikte ik stenen tegen elkaar en kwam ze, maar kort. Terug bij de Donkey volgde ik duikers naar benee in de hoop dat zij Dusty zouden aantrekken, maar een vage schaduw is alles wat ik te zien kreeg. Die avond maakte ze het goed en maakte overuren tussen een vrolijk stel zwemmers en onder het klikkend en draaiend oog van de pier menigte, ongehaast glijdend in perfecte gratie door het helder.