Langs het struikelpad naar beneden, iedere steen uitgeprobeerd en elke misstap pijnlijk herinnerd. Ontsloten door zekere stappen en genoten met dansende voeten. Iedere dag meer bloemen, verbijsterend blauwe gentiaantjes, verlegen viooltjes en naakte sleutelbloemen.
Beneden aan de rotsen steken vertrouwde vormen af in het grijs. Rotsen met tandwanden, elk uitgeloogd door tonnen regenwater. Rotsen vlak gerold door stenen rond gerold op rotsen. Rotsen getekend door de mini-meanders van het geduldig overlopen van poelen. Grote blokken, ooit opgeworpen door de woedende kracht van een storm, niet van zins hun duur verworven plaats weer op te geven. In elke spleet en scheur een storting van ronde steentjes, als zakgeld, de kleine kas van de oceaan. Woeste kolken schrijven vluchtige schuimfrasen op de verzonken trekken van de steenbodem.
Bij het rif klimmen schuchtere rimpels tot scherpe kammen die een gouden kelptuin tonen door de brede lens van hun hoogste moment. De franje danst voordat ze in een tapijt van sneeuwwitte bellen kruipt. Twee aalscholvers, hun vleugels gespreid, drogend in de bries.
Na een week van aflandige wind en volop zonneschijn is het water nog steeds troebel. Als ik aankom, draait Dusty haar rondjes bij het rif. Ik weet niet of ze rust of jaagt. Het gebied is te klein om te jagen en om te rusten is haar bovenkomen te onregelmatig. Een combinatie is niet waarschijnlijk. Ik besluit iets nieuws te proberen. Meestal laat ik haar weten dat ik daar ben door een paar stenen op een overvloeide rots te gooien zodat het geluid verder draagt. Nu gooi ik een steen in iedere keer dat ze boven komt. Weersta de neiging om maar door te gooien. En na vijf stenen werkt het! Ze komt vlak voor me boven.
Ik ben zo vaak ginderuit geweest maar vond het altijd moeilijk om weer op de juiste plaats terug uit te komen. Iedere rots wordt grijs en klonterig door de afstand en het lage gezichtspunt. Maar Dusty presteert het om onder water met nul zicht precies daar uit te komen waar ik sta. Ze moet wel een sonische blauwdruk van P'watch in haar hoofd hebben.
Ze zwemt weg, keert en ik zie haar, heel donker, net onder het oppervlak. Ik vang haar in mijn zoeker, maar de camera weigert scherp te stellen. En weg is ze.
Ik zie haar niet meer, wat meestal wil zeggen dat ze is vertrokken. Ik wend mijn aandacht tot de telelens, maar plotseling, vanuit een ooghoek, zie ik haar vlak vóór me onderduiken. Waarom was ze daar, wat deed ze daar? Dit is geen toeval. Als ze een mens was, zou jje vanzelf afvragen wat haar beweegreden was. Keek ze naar me vanonder, door de lens van een golf? Kan ze me van onder water soneren? Zo klein van daad, zo groot mijn vragen. Wij neigen tot blindheid voor ons eigen onverstand. Wederom is het terug naar af.