De zee heeft z'n overall nog aan. Gisteren hard aan het werk geweest en nu geel-bruin, met knopen zeewier en een goor sopje. Sinds gistermiddag danst er een hele grote kurk op die maar niet wil aanspoelen. Vrolijk is anders, maar 't heeft toch iets van gezellig.
Een paar dagen geleden stapte ik bijna op een slak. Ik heb hem voor de gezelligheid in een van mijn vele lege augurkenpotten gedaan (ik lijk wel zwanger!) en logeerde hem op mijn tafeltje. Eerst was hij nogal verlegen. Hij is van de familie Escargot, maar ik noemde hem 'Edgar'.
De vorm van de grote drup was me maanden geleden al opgevallen en hij werd een vaste stapsteen als ik afdaalde naar het rolstenenplatform. Hij is rond, aan één kant een tikje afgeplat, maar van boven af gezien druppelvormig. Hij lag betrekkelijk vooraan, een meter of twintig van de rand van het weitje. Hij is volmaakt, beter van vorm kan hij niet worden, alleen kleiner. Hij is als een stenen uitroepteken, een zweetdruppel der Natuur, een triomf van het eeuwige geduld van de zee.
Wat zou het mooi zijn, om het weitje te delen met zo'n kameraad. Om 's morgens mijn pap op te zitten lepelen, de zee aan mijn voeten. Om 's middags een verhaal aan te vertellen en om 's avonds te zien hoe hij purpert in de ondergaande zon.
Het kwam als een idee. Dit moest kunnen! Ik was als beeldhouwer zo vaak zware stammen te lijf gegaan met eenvoudige middelen. En als het begin niet zo onophoudelijk gemakkelijk was geweest, had ik het misschien gelijk opgegeven. Maar door een paar stenen ervoor weg te halen, rolde hij bijna vanzelf in het kuiltje en daarnaast was een gelegen wipsteen waar ik hem flankerend met een plank als hefboom doorheen draaide. Daarachter was een vlak stukje waar hij omviel en door zijn massa een stukje doorschoof. Plankje er even onder en beetje omhoog, ander plankje er even verder onder en nog meer omhoog, weer een keer met het eerste plankje en daar gleed hij al weer verder.
Toen een vernauwing. Aan één kant omhoog, stopsteen eronder, nog verder omhoog, grotere stop ernaast en drie stoppen verder had ik hem op z'n kant en rolde hem plankje-plankje erdoor.
En zo ging het verder, half-rollend en afglijdend, soms een geïmproviseerd muurtje om een verkeerde richting te voorkomen, tot aan het grote rotsblok. Als ik hem daar maar eerst op had. Hoe deden ze dat ook alweer met een hunebed?
Van kleinere stenen heb ik een bedding gemaakt die naar boven glooide. Het werd probeerleren, drie stoppen omhoog en twee terug, niet te beschrijven.
Eindelijk lag hij op de blokrots.
Nu zou het misschien sportiever zijn geweest om hem aan de andere kant van het blok af te duwen en hem de laatste twee meter op soortgelijke wijze omhoog te zwoegen. Maar ik heb nog een vriend, en die is zoveel sterker dan ik en hij heet VW. Nu kwam het visnet dat ik vorige herfst op de rotsen had gevonden van pas. Dat heb ik eromheen gewiebeld en het zo nauw mogelijk ingebonden met het touw dat ik een week of wat geleden met veel geduld uit de knopen van een aangespoelde warboel had gehaald. En dat was zo'n dertig meter lang.
Het eerste stuk was een makkie. De steen schoof glad van het rotsblok en zijn val werd gebroken door de planken. Ook de paar vlakke meters daarna waren geen probleem. Nu moest hij omhoog en er lagen een aantal obstakels op zijn pad. Daar heb ik de volgende wipwap op gevonden. Een plank voor de steen en schuin tegen het obstakel en het touw midden door een kerf in de bovenkant van de plank. Eerst blijft de plank stevig schuin gedrukt staan en als de steen over het drukpunt komt, kiept hij mee en glijdt de steen gemakkelijk verder. Dat lukte natuurlijk niet altijd, want hoewel ik het touw aan de voorkant van de bus vast had gemaakt kon ik niet vanachter het stuur zien wat er precies onder de rand gebeurde als ik achteruit reed.
Het touw is vier keer gebroken en schoot dan als een elastiek naar beide kanten. Maar het moment dat de steen over de rand kwam, was alsof het een ei was dat ik zelf had gelegd. Ik heb hem met de bus over het weitje getrokken en de laatste paar meter per weidepaal naar z'n plekje geschoven. En daar ligt ie nu als bewijs dat de geest boven het stoffelijke staat, als een opbeurende ervaring.
Het eerste wat ik heb gedaan is Edgar weer laten gaan, boven op de steen. En die vond het wel tof en als je goed kijkt kun je het zien. Hij kwispelt met z'n staartje.