Dat is de vraag. Waarom dan niet deze vraag haar eigen antwoord laten geven?
Iedereen kent de 'smileys'. Op de keper beschouwd is deze benaming niet accuraat. Een smiley heeft z'n mondhoeken naar boven staan. Hij glimlacht niet alleen, hij lacht. Maar dit terzijde.
Maar hoe zit dat dan met een dolfijn?
Ieder is het eens dat een dolfijn altijd glimlacht. Maar als je goed kijkt, dan zie je dat de mondhoeken van een dolfijn naar beneden staan! Toch lijkt het alsof een dolfijn glimlacht.
Hoe zit dat?
De mondlijn loopt vanaf het begin van de snuit onmiskenbaar omhoog. Een goed begin voor een glimlach, om niet te zeggen een volle gulle lach. Zou het dan zo kunnen zijn dat het laatste eindje dat naar de mondhoek buigt deze aanvankelijk gulle lach terugbrengt tot een glimlach? Dat de essentie van de glimlach van een dolfijn ligt in dat kleine buiginkje?
Inmiddels is wetenschappelijk vast komen te staan dat een dolfijn niet glimlacht uit eigen wil. Dat is onze menselijke interpretatie. Misschien ligt het antwoord op de vraag daarom in de wijze waarop wij zelf vrolijkheid van chagrijn onderscheiden.
Wat mij als man aan vrouwen opvalt is, dat vrijwel zonder uitzondering mooie vrouwen de mondhoeken naar beneden hebben staan. Je zou zeggen dat ze daar niet bepaald mooier van worden. Misschien is dit ook wel een evolutionaire rariteit, voortgekomen uit de noodzaak mannen op een afstand te houden. Of dat het vanwege al die mannelijke aandacht verwende krengen zijn geworden. Ik roep maar wat.
Zou het dus voor mannen kunnen opgaan dat neergaande mondhoeken de aantrekkingskracht van een vrouw verhogen?
Maar hoe gaat dit voor vrouwen op? Wij mannen hebben eeuwenlang gedacht dat vrouwen zich voor ons mooi maakten. Recente inzichten doen echter vermoeden dat ze dit voor elkaar doen.
Ergo, de mannelijke en vrouwelijke kijk op schoonheid resulteert in dezelfde illusie.
En zo lijkt het praatje rond, want ook de uitzondering bevestigt de regel:
Gisteravond zag ik in de pub een vrouw die heur haar droeg als ik vroeger. Een natuurlijke schoonheid die zich niet bekommerde om haar eigen liefelijkheid.
Maar dat was niet wat me trof. Het was haar mond. Haar lippen liepen naar weerszijden omhoog en eindigden met dichterlijke trefzekerheid in het boogje dat wij zo innig beminnen bij de dolfijn. Sterker nog, het bewoog net zoals bij een dolfijn.
Als ik het niet met eigen ogen gezien had, zou ik het niet geloven.
Het is de vraag die ons drijft. Het antwoord ligt in haar besloten.