Dinsdagmiddag om drie uur was de bus eindelijk weer rijklaar. Ook dit was niet vrij van zenuwslopende vooruitzichten. Men was niet zeker van de maat van de drijfriem, bestelde daarom voor de zekerheid twee verschillende maten, die geen van beide bleken te passen. Uiteindelijk vond men nog een, die ergens op een zolder aan een spijker hing, en die zo goed als paste. Aan mij de beslissing om deze te monteren. Als je AA zegt moet je op eigen risico de rest van het alfabet door ploeteren.
Ik was Greystones nog niet uit, of er klonk alweer een onheilspellend geflapper van onder de motorkap. Ik liet een oog in woedende berusting over het instrumentenpaneel glijden. Geen oplichten van hiërogliefen, maar wel een traag en zwaar gevoel aan het stuur. Bij de eerstvolgende rotonde wist ik wat er nu weer mis was. De bus had geen stuurbekrachtiging meer. Direct maar de garage gebeld of dat kwaad kon. Nou, nee, maar met 1000 km kon ik er wel een paar lamme armen aan overhouden.
Met de verwarming vol open en de blower op vier vervolgde ik mijn kruisweg, waarbij ieder onbekend geluidje me het bange zweet deed uitbreken. Daarom ook, na twee dagen stilte, heb ik mijn angsten, luidkeels met Amy zingend, overstemd.
Na een aantal vermoeiende bochten en uitputtende rotondes kwam ik aan bij de ferry in Dun Laoghaire. Nu hebben ze voor de kleinste dorpen in Ierland, naast de Ierse naam, ook een in het Engels gespelde naam. Maar een van de grootste doorvoerhavens van Ierland heeft een naam, waarvan de uitspraak een alfabeticus behoeft om het zowel te spellen als om het uit te spreken.
Omdat ik nu zowat de hele nacht door moest rijden om vóór kwart over acht in Harwich aan te komen wilde ik op de ferry nog een tukkedutje doen. Het woei allernaast op de Ierse zee. Van slapen kwam weinig en om te voorkomen dat ik van de bank af rolde had ik een hand onder de rugleuning geankerd en lag met mijn benen zo breed als de zitting toestond.
Even over drieën kwam ik aan in Harwich en om kwart voor zeven zat ik alweer aan de koffie. De reis verliep zonder noemenswaardige incidenten. De stippel- , streep- en bloklijnen flitsten om het even met fonkelende kattenogen mee.
Bij benzinepompen zijn allerlei soorten en merken ‘energy drinks’ te koop. Ze hebben veelal woeste namen, zoals ‘Inferno’ en ‘Thunder and Lightning’ en dienen alle één doel: wakker blijven. Als je wat wegduft kom je vanzelf op de ‘rumble strip’ en reken maar dat je daar weer klaarwakker van wordt.
Het sturen zonder bekrachtiging is, vooral bij langzaam rijden en manoeuvreren, een keizware job. ‘Ik worstel moedig en kom de bocht door’, zou Willem, als onverschrokken Zeeuw, zeggen.
Ergens bijna jammer dat ik weer es met roken ben gestopt, want op een recht stuk weg rijdt de bus zo snoerstrak, dat ik met beide handen op m’n gemakje een volle sjekpuut leeg zou kunnen draaien.
Toch is rijden ook wel een beetje als schrijven. Soms hoef ik maar met mijn lichtste vlindervingertoppen de toetsen te beroeren, en soms krijg ik zelfs met gebalde vuisten geen letter op mijn schermpje.
En zo baan ik me een snelweg tussen opgetuigde wegkastelen en foutomobilisten zonder grootlichtvergunning. Met de kracht der wanhoop ploeg ik door de nacht en zwoeg ik over rotondes en plaspauzeparkeerplaatsen. Engeland is één lange meerbaanse snelweg met een paar gemene knooppunten waar ik net niet vaak genoeg langs kom om ze met geoefend gemak te nemen.
De laatste 20 km doen een zonderling beroep op de waakzaamheid: ze zijn afwisselend twee- en vierbaans. De bus begint steeds meer als een zwembad te rijden. Bij Harwich ben ik de eerste. Nog even mijn kussen dubbelvouwen anders bungelt mijn hoofd zo aan mijn vrachtwagenschouders. Voordat ik begin te dromen over alles wat mis had kunnen gaan loopt mijn wekker al weer af.