Dolphin Address 26
25 juni 2005
We dachten: ‘Twee dolfijnen, dat kan niet missen!’ Maar de zee is wel erg aanwezig rond het schiereiland van Crozon en niemand die ons ook maar iets vertellen kon, behalve af en toe wat snelvuur Frans. Op een franse website worden we gewaar dat beide dolfijnen uit elkaar zijn en op de kade van Camaret weet eindelijk iemand dat een van beide dolfijnen wel es met hoogwater tot aan de haven zwemt. Een paar keer een paar uur postgevat bij een woud van rinkelende jachtmasten, waar spelevarende, voor gelooide, part time zeebonken hun bootje vaar kunsten etaleerden tussen drijvende pontons met angstig giechelende echtgenotes.
Het lijkt alsof de hecht aaneengeregen restaurantjes de alleenverkoop voor gekoeld fris hebben verworven. Het is snoeiheet en dat maakt het nog veel erger.
In het haventje zwemmen groepjes tot 20 cm lange vissen die met krachtige staartbewegingen vluchtkolken slaan onder laag overvliegende mantelmeeuwen.
We voelen ons ontjofeld, vinden geen sympathie in deze onverstaanbare mensen, die al het kleine leven lijken uit te moorden voor een gratis hapje.
We besluiten een schiereiland lager te gaan zoeken naar Cap Sizan, waar volgens de franse website beide dolfijnen in mei hebben gezwommen. Het wordt een bloedhete zoektocht met veel vage verwijzingen, totdat een gedecideerde dame ons naar Pointe Bresselec dirigeert.
Vanaf de parkeerplaats kijken we wel honderd meter steil naar beneden. Een geitenpaadje tekent levensgevaarlijk af tegen een dodelijke diepte. Ik struikel fijn scherp grind in mijn knie en sla met m’n handen in scherp gras.
Bij het eindelijke water zien we een tuimelaar tussen de uitgemeerde bootjes doorzwemmen. Aan de rugvin te zien kan het Dony niet zijn. We vragen vissers maar krijgen enkel mondkoek. Een Frans stelletje staat wat te hannesen op het ijzeren laddertje maar schrikt weg van onze vraag: ‘Hoe wordt deze dolfijn genoemd?’
We besluiten ons om te trekken, dus eerst weer omhoog, de bus illegaal op de wat lager gelegen vissersparkeerplaats gezet, omkleden in hevig zweet, weer naar beneden en met de fel begeerde zucht van verlichting de plomp in. Nu weeg ik al jaren rond de honderd en mijn plons zou iedere wildvriendelijke dolfijn binnen een straal van een kilometer op scherp moeten hebben gezet. Niet deze.
Ik zwom tussen de bootjes door dichterbij en zag hoe zeer het plotsklaps schrok van mij. Het kwam me voor dat deze dolfijn geen zwemmers in het water gewoon was. Het kwam ook niet nieuwsgierig naar ons toe, bleef wat hangen bij vissende bootjes. Toen ik wat dieper onderdook explodeerde het. Het deed het water kolken met lange dunne wervels en zoveel belletjes dat het water ziedend wit was. Het vocaliseerde voortdurend met snelle opgewonden fluittonen en stoof hoekend in volstrekte willekeur rondom ons, waarbij het vele malen hoog uit het water sprong. Een bootjevol vissers begint van allerlei Frans tegen me te roepen. Dat versta ik even niet. De dolfijn begint zich bijterig te gedragen, Verena wil er uit en ik vind het ook niet meer gezellig. Met de watervleugel houdt ik het nog een beetje op afstand. Dan als de wiedeweerga de mono uit en de ladder op. Leuk is heel anders.
We praten er de hele avond over. Dan valt de bijl weer: liever in Ierland zonder dolfijn dan hier met deze onverstaanbare pscycho. Morgen nemen we de veerboot van Roscoff naar Rosslare.
Jan Ploeg, Bretagne, 25 juni 2005
print versie