Vroeger, op de Middelbare school lag ik 's morgens om 5 over 7 na vijf kilometer fietsen al in het zwembad van Delfzijl mijn eerste kilometer te zwemmen. 's Avonds kwam ik meestal als laatste uit het water. Na mijn ziekte was dit in het slop geraakt, maar mijn honger naar walvissen dreef me het nat weer in, zij het vanuit een ander perspectief. Tijdens mijn studie Antropologie had ik kennis gemaakt met de methode van de participerende observatie. Theoretisch stelde ik een aantal verschillen en overeenkomsten vast tussen mensen en dolfijnen.
Waar onze handicap de zwaartekracht is, lijkt dit bij dolfijnen de waterweerstand te zijn. Waar wij onze lichaamskrachten voor een gedeelte moeten besteden aan het tegenstreven van de zwaartekracht, kunnen zij al hun krachten in de voortgang investeren. Waar wij rechtop gaan, zwemmen zij horizontaal. Wij kunnen ons enkel in het platte vlak bewegen: naar voor, naar achter en opzij; zij beheersen moeiteloos de derde dimensie. Zij liggen 25 miljoen evolutiejaren op ons voor en hebben een vergelijkbare hoeveelheid hersens. Wat doen ze, denken ze en hoe voelt dat. Als zwemmer wist ik het wel:
Het liefste gleed ik als het zonlicht langs de wieren
verraste stil een paling of een snoek,
vervloeide als een rimpel door de diepte
was als het water in het water zoek.
In de literatuur kwam ik al spoedig de paradox van Grey tegen. Hij becijferde in 1936 de theoretische topsnelheid van een walvis op grond van lichaamskracht en waterweerstand gegevens. De werkelijke top bleek drie tot vier keer hoger te liggen. Dit intrigeerde me sterk. Van achter een onderwatervenster in het dolfinarium was me opgevallen dat, als dolfijnen hun gang versnellen, ze hun kop op en neer bewegen.
Ik kwam tot een veelbelovend vermoeden: 'Misschien maken walvissen gebruik van eigenschappen van water die wij niet kennen.' Jarenlang heb ik gezocht naar deze eigenschappen in de veronderstelling dat het antwoord ook mij in staat zou stellen me met aanzienlijk groter gemak door het water te bewegen. Bovendien zou ik me dan beter in kunnen leven in tenminste de fysieke omstandigheden van walvissen en mogelijk zelfs een inzicht kunnen verwerven in hun zielenleven.
Mijn eerste stap was de aanschaf van een monovin. Dit is een gelaagde glasfiberplaat van 70 cm. lang, die zich vanuit de voeten verbreedt tot eveneens ca. 70 cm. In de voetstukken komen beide voeten. Deze gaan tegelijk op en neer en dit is in het begin best wel onwennig. Bij het vinzwemmen worden beide armen naar voren gestrekt en met de handen verbonden tot stroomlijn. De stuwkracht van de monovin is zo groot, dat iedere armslagtechniek per saldo remmend werkt.
Toch wilde ik ook mijn armen in de voortgang betrekken en daartoe heb ik de watervleugel ontwikkeld. Eerst van hout, later van kunststof. Deze lijkt nog het meest op de twee verbonden borstvinnen van een tuimelaar dolfijn. Ik houd haar in het midden vast en beweeg haar tegelijk met de monovin zodanig kantelend op en neer dat ik met iedere beweging water naar achteren duw en dus zelf vooruit ga.
In 1990 zwom ik bij Tenerife nog enkel met een monovin en mocht me slechts één keer verheugen in de bijzondere belangstelling van een jong mannetje dat me tot op 3 meter naderde. In 1992 ging ik voor het eerst naar Ierland en zwom bij Dingle met Fungi. De allereerste keer dat ik met monovin en watervleugel in het water ging was het raak: we zwommen zij aan zij voor wel een half uur. Ook al die keren daarna kwam hij vaak, zij het niet altijd.
Ik heb de eerste bezoeken aan Fungi in '92 en in febr.'93 opgeschreven in het boekje 'Fungi, de Dingle dolfijn'. In totaal ben ik nu acht keer naar Ierland geweest en niet alleen Fungi, maar ook Mara, de dolfijn die zich in 2000 ophield bij Doolin en dit jaar bij Fanore, moet iets herkend hebben in mijn vin en vleugel combinatie. Diezelfde ervaring had ik ook bij de dolfijnen in de dierentuin van Duisburg en zelfs de Belugas daar waren tamelijk nieuwsgierig.
In de loop der jaren verschoof de nadruk op snelheid geleidelijk naar die op manoeuvreerbaarheid. Met vin en vleugel heb je ook de macht over het water om bijvoorbeeld pijlsnel naar de bodem te duiken (en pijlsnel weer boven te komen) zodat je beneden zolang mogelijk om je heen kunt kijken. Ook heb ik wel met perslucht gezwommen, maar dan moet je met een buddy gaan en die kan je dan weer niet bijhouden.
Met Fungi heb ik ook een keer met perslucht gezwommen, maar aan de oppervlakte kun je meestal zien waar hij is en ik zat op de bodem te wachten terwijl hij niet kwam. Al met al geef ik de voorkeur aan snorkelen.
In 1996/97 had ik een opdracht van het dolfinarium verworven om een tafereel uit te hakken waarbij zeven dolfijnen op de boeggolf van een walvis 'rijden'. Bovendien had ik toestemming gekregen om te experimenteren met speeltjes voor dolfijnen. Deze waren gebaseerd op de vorm en eigenschappen van de watervleugel. De dolfijnen gingen hier weergaloos mee om, totdat de directie zonder opgave van redenen verdere proeven verbood. De affiniteit van de dieren met deze vorm van speelgoed was inmiddels overtuigend aangetoond.
In het voorjaar van 2001 heb ik, na enige aarzeling, nog een element aan mijn instrumentarium toegevoegd: een rugvin. Eerst een pilot-versie van Afrikaans padoek en van daar uit een 30 cm. hoge rugvin van Surinaams groenhart. Het werd een comfortabel succes, niet spectaculair misschien, maar, om het artikel te citeren dat ik hier over voor 'Onderwatersport' schreef: '... ik werd weer één met mijn vinnen.' Het voelde alsof ik onder viscose verkeerde: ik gleed zo licht, zo gemakkelijk, zo moeiteloos door het water, alsof het zijn weerstand had opgegeven. Dit was niet meer het water dat ik kende, dit was een vluchtiger vloeistof.
Begin november 2001 heb ik, in de voorbereiding van een lezing voor het scheepvaarttechnisch adviesbureau MARIN in Wageningen, mijn eigen hypothese over 'eigenschappen van water die wij niet kennen' ontmaskerd. Als je iets zwaars wilt verplaatsen kun je veel meer kracht uitoefenen, wanneer je je kunt afzetten tegen bijvoorbeeld een muur. Helaas loopt een muur niet mee. Met vin en vleugel zwemmend, zet je de vin af tegen de vleugel en de vleugel tegen de vin. Doordat je deze dubbele afzet in het water wel mee kunt nemen kun je er profijt van hebben. Dit schept weer nieuwe mogelijkheden voor de scheepvaart, maar dat valt buiten het bestek van dit verslag.
Tot slot een uitleg over mijn zwemtechniek:
A physical approach to dolphinswimming
Most of us know swimming as an activity you try to make the most of. The ratio of exertion to effect is lower and more limited than we experience in most of our actions. This is due to the fact that our bodies have not evolved towards an aquatic existence. We lack the build to deal efficiently with the resistance of water. Most experienced swimmers have felt the thrust that flippers can provide. The monofin is more than one step further. The balance of alternating thrusts of flippers is shifted from the symmetry between left and right to the more complex relation between the propulsion of the monofin and the glidingpath. The relation between thrust and trajectory is basically one of power and balance. In the 'WaterWing' these are wed: by tilting the wing and either heaving it up or pushing it down efficient and effective propulsion is produced, while simultaniously vertical steering is rendered by its plane-like properties. The frontal resistance of the 'WaterWing' is minimal, while the resistance of the flat surfaces are variabel by inclination. Horizontal steering is not specifically related to propulsion and therefore a topic in manoeuvring.
The balance between the monofin and the 'WaterWing' is one of arching symmetry: when the monofin is moved downwards, the 'WaterWing ' also moves down. Same for upwards. Isolated from actual movement, the 'WaterWing' acts as a push-off plane for the monofin. Also, and simultaneously, the monofin acts as a push-off plane for the 'WaterWing'. This double push-off increases the exercise of physical power. The joint effect of efficient and powerful propulsion makes it possible to move with the firmness of the water. It provides a level of control that is far greater than the effect ratio in common swimming. Because every labour stroke is at the same time a recovery stroke for the next labour stroke, there is very little interruption in flow. The result is an undulating trajectory that is very well suited for underwater travelling. Speed, in this respect, is a relative option. A trained swimmer can obtain high speeds, but this also takes a lot of breath, which is normally not available under water. A snorkel is a partial solution, a diving tank (minus it's water resistance and deco-hazard) even more so. Diving time can also be made more effective by special manoeuvres. There are ways to scoop to five metres down in just a few seconds as there are for a swift escape for air, leaving more time to be spent on actual diving. Also there are ways to turn at the surface or under water and lots of turns and adaptions to react to the playful movement of a dolphin.
The latest addition to this instrumentarium is the dorsal fin. It is definitely helpful in submerging as it leads the drag of the vortex away from the body. Provisional research suggests that it layers the flow to facilitate passage.
Dolphins seem to recognise the movement and are known to investigate. Friendly, wild dolphins, like Irish-dwelling Fungi and Mara just love it.
Jan Ploeg, 16 january 2002