Carrièreplanning en kunstenaarschap zijn eigenlijk nooit beschouwd als een erg sympathieke combinatie. Vooral mist men hier de spontaniteit en bovendien moet er toch zeker behoorlijk geleden worden. Op al deze punten scoor ik uitzonderlijk hoog. Ik studeerde Sociologie en was helemaal niet van plan om kunstenaar te worden.
Maar ik werd heel erg ziek en toen ik weer een beetje bijkwam bleek al gauw dat ik m'n studie gevoeglijk kon vergeten vanwege sterk wisselende stemmingen. En ik heb wat afgeleden in de afgelopen dertig jaar. Maar daar tussendoor heb ik ook goddelijke inspiratie gekend, een bezetenheid om vormen vast te leggen in de taal van het hout en een fascinatie voor het vangen van onzegbaarheden.
Het begon in 1976 met 'Bosvondsten'. Ik maakte heel gewone blaadjes, een paddestoel, een eikeltje en het idee er achter was dat je het gewoon ergens in een bos op de grond zou kunnen leggen en dat iedereen er aan voorbij zou lopen, zo goed pasten ze in hun omgeving.
Mijn eerste voortbrengselen waren uiterst bescheiden en zeer 'low profile' en pasten geheel in het wanverstand dat mijn omgeving had voor iemand die beurtelings 'Himmelhoch jautzend' en dan weer 'zum Tode betrübt' was. Ik trok me terug in een wereldje, waarin al spoedig een eigen exotique ontstond. Ik ging werken in perioden waarin een onderwerp bijna monomaan centraal stond.
Mijn slakkenperiode bijvoorbeeld begon met een beukenvorkje dat ik bij iemand in Schuilingsoord uit de tuin jatte. De ene tak werd het huisje, de andere voornamelijk de hoorntjes. Ik noemde hem 'Slijmerd' en hij staat sindsdien in een verlaten hoekje van mijn huiskamer. Het is een hele familie geworden, met de ebbenhouten Naaktslak als meest prominente vertegenwoordiger, maar ook de Kapselslak, ontstaan uit een takoksel Cacique en de Discusslak uit een knolletje olijf, een van mijn allereerste knipogen naar wat ik later Biofictie ben gaan noemen, horen hiertoe. Niet op foto, maar wel het vermelden waard, zijn de 'Spaanse vechtslak' die de hoorntjes op z'n kop heeft staan als een stier, de 'Boliviaanse lampionslak', van Muira Piranga (bloed van de Piranha), dieprood hout met een zwarte streep over de lengte en de 'Cacique' slak, van misschien wel het mooiste hout dat ik in huis heb.
Een andere periode was die van de insecten. Deze begon met mijn eerste grote werkstuk, het Gigantisch Insect. Een iep die vanwege de ziekte geveld was leverde het lijf. De poten heb ik naderhand uit balken gestoken. Ik heb er 50 weken over gedaan en het beeld is via de BKR in de hal van het Gemeentehuis van Slochteren terecht gekomen waar het bijna twintig jaar gestaan heeft.
Een werkstuk waar ik erg veel lol mee gehad heb is de Zeiltor, pokhout, vanwege de bijbehorende Biofictie: 'Dit torretje springt op een voorbijdrijvend blad, trekt een kant omhoog en zeilt daarmee naar de overkant.' De Vlieg was een uitstapje in een andere materiaalsoort: koehoorn. Op zich wel aardig, maar vanweg z'n vorm erg beperkt. 'In het harnas gestorven' , Afrikaans grenadille en 'Kevertje Dekschild' , purperhart, zijn beiden gebaseerd op de geelgerande waterroofkever.
Voor een kunstenaar is inspiratie niet een prettige bijkomstigheid, het is een onmisbare voorwaarde om te kunnen werken. Zonder een idee ben je helemaal nergens en er is ook geen simpel recept om er aan te komen. Als het bij mij niet zo wil lukken, dan hou ik me er voornamelijk voorwaardenscheppend mee bezig. Als je er voor zorgt dat er voldoende strootjes, twijgjes en draadjes voor het nestje voorhanden zijn, dan komt het eitje vanzelf wel. Zo liep ik ooit vertwijfeld over Vlieland en ieder schelpje, iedere denappel die ik opbeurde verdween in een graf van grauwheid, totdat ik in mijn verstrooidheid tot stilstand kwam met mijn hoofd in een wolk van esdoornzaadjes.
Het was niet zozeer het uiterlijk als het Grote Plan achter de vorm die er voor zorgt dat de val van de zaadjes dusdanig vertraagd wordt dat de wind ze ver van de moederboom kan blazen. Dit idee heeft ook mijn eigen bijdrage aan de Schepping voortgebracht: het 'Zweefzaadje'. Deze wint eerst momentum uit de val en buigt vervolgens dankzij haar aerodynamische vorm naar een horizontale baan, van waaruit ze dankzij haar snelheid in een boogtraject verder weg zweeft. Niet afgebeeld is het 'Thermiekzaadje', dat onder een blad hangt dat door de thermiek wordt opgenomen. Pas tegen zonsondergang zweven blad&zaadje terug naar de aarde, waarbij het zaadje bij landing in de grond schiet en het blad eerst als bedekking en later als voedsel dient.
Ik was begonnen met het bewerken van voornamelijk gekantrecht hout, planken en balken. Dit is gemakkelijk af te tekenen met behulp van sjablonen aan de spiegelzijde, maar ik wilde de zeggingskracht van het hout meer recht doen. Vooral de vorm, de tekening en de kleur, of het verschil in kleur gingen aanleiding tot een werkstuk vormen. Bij de Vlinderpop, Gombeira, speelt het kleurverschil tussen spint en kernhout. Bij de Spintvlinder ,Cocoshout, is het niet enkel dit kleurverschil, maar ook de tekening die bij het doorsnijden van de lagen ontstaat, met als blijde verrassing de afwijkende kleur van de achtervleugels.
Vriend Aaldert van Essen karakteriseerde mijn werk in die tijd als volgt: 'Jan Ploeg benut natuurvormen waar ze hem inspireren en interpreteert ze waar ze hem beperken'.