“Neem dat ding nou gewoon mee!”, zei mijn moeder, “als je het niet doet, krijg je er later spijt van”. Ik wilde niet, dan moest ik vragen of ik een foto mocht maken en wanneer dat mocht, ook nog: “lachen, meneer Hermans!” Dat zag ik nog niet gebeuren. Maar om van het gezeur af te zijn nam ik het toestelletje toch mee. Het was een moderne pocketcamera, ik had hem een paar weken eerder voor mijn verjaardag gekregen. Ik babbelde wat met meneer Nasi en speelde met Knor, zijn hond. Het werd twaalf uur.
Pas om half een ging de bel. Meneer Nasi schuifelde de gang in en mijn hart schoot in mijn keel toen ik een harde stem hoorde: “Hee Harry, hoe gaat het?” Even later stapte een kleine, statige Antilliaanse dame de kamer binnen. Och god, hij was nog getrouwd ook! Ik hakkelde mijn naam toen ik haar een hand gaf. De volgende hand die ik zou schudden… Toen kwam hij de kamer binnen. Tamelijk groot, hij droeg een donkergrijs geruit pak, had grijze ogen en grijzend haar. Bij al dat grijs wees een lindegroene stropdas als een felle wegwijzer naar zijn gezicht. Zijn aanwezigheid leek de hele kamer te vullen. Hij keek rond, over mij heen. Zijn blik bleef even hangen bij het grote raam in de voorkamer, dat aan de onderkant voorzien leek van plakplastic met een vegerig motief om inkijk te voorkomen. Aan zijn gezicht te zien zag hij meteen dat het een creatie was van de hond. Knor was een Franse buldog met een opvliegend karakter, die bij elke beweging buiten binnen op de vensterbank sprong en tegen beter weten in bleef proberen door het glas te komen, over de hele breedte van het raam.
Hermans draaide zich om naar meneer Nasi en zei: “Hoe ben je in godsnaam hier terecht gekomen? We konden het met geen mogelijkheid vinden!”
“Ach”, zei meneer Nasi, “we zochten een rustige plek om te wonen en dat is goed gelukt, lijkt me. Als jij het niet eens kunt vinden… Dit is mijn buurmeisje, Monique, ze leest jouw boeken. En niet omdat het moet, maar omdat ze ze mooi vindt. Ja toch?”
“Eh… ja” stamelde ik, “erg mooi, ja, erg mooie verhalen schrijft u”. Hermans gaf me een hand. Ik voelde mijn hand in zijn hand, elke vierkante millimeter huid op huid, zelfs daar waar onze handen elkaar niet raakten, voelde ik de warmte van de nabijheid. De druk van zijn vingers, de beweging naar boven, naar beneden, als een film die beeldje voor beeldje werd afgespeeld. Ik voelde mijn hoofd warm worden en mijn wangen gloeien. Stevige hand, geef hem in godsnaam een stevige hand, siste ik in gedachten naar mezelf. Hij keek me aan en ik voelde dat mijn handdruk nog wel stevig was, maar glibberig begon te worden. We lieten gelijktijdig los.
Met mijn linkerhand had ik Knor in bedwang gehouden, maar daar werd ik me pas weer van bewust toen hij begon te kokhalzen. Ik bukte me snel zodat hij weer met vier poten op de grond stond en liet zijn halsband los.
“Ga zitten, Wim”, zei meneer Nasi. Hermans keek met een zuur gezicht weg van de hond, die inmiddels hevig stond te hoesten.
“Dus jij woont hiernaast?” vroeg Hermans. Ik knikte ja, schudde nee. Nee, niet hiernaast.
Meneer Nasi redde me uit de verwarring.
“Ze woont een paar huizen verderop met haar ouders en haar zusje. Ik ben er kind aan huis sinds Josephine is overleden”. Hij schonk koffie in en is wist dat in de keuken de Limburgse vlaai al klaar stond op een dienblad. Ik ging het op een draf halen, blij even uit het zicht te zijn.
“Fotografeer jij tegenwoordig ook, Harry?” vroeg Hermans’ vrouw terwijl ze wees naar mijn camera. Die had ik al een uur eerder op de tafel gelegd omdat ik hem bijna uit mijn zweethanden liet vallen.
Monique start op 11 maart een cursus 'Levensverhalen' in Arnhem. Voor meer informatie: info@verhalenvanhetleven.nl