Deel 1
Als je twee jaar lang de drenkeling van de klas bent geweest mag je op z’n minst hebben leren zwemmen. En dat was precies waar ik mijn puberteit aan besteedde. ’s Zomers in het zwembad van Delfzijl, om zeven uur ’s ochtends de eerste en minstens twee kilometer per dag. Als dit voor de winter gesloten werd, liftte ik elke zaterdagmiddag van Appingedam naar Groningen. Daar stroopte ik de boekhandels af op de nieuwste titels, die ik staande en in wekelijkse porties verslond. Het tweede middagdeel bracht ik door in mijn winterparadijs, het Helperbad, waar ik mijn waterzucht gadegeslagen voelde door een immer aanwezige, buitengewoon warm geproportioneerde badmin, die Els heette. Met de Beatles tussen mijn oren zag ik vier lange jongens met konijnenstaartjes aan hun zwembroek van de hoge gaan in een zich gestaag uitbreidend repertoire aan ‘dodensprongen’. Het zwembad zelf was uitgevoerd in geelbruine tinten, onderstreept met zwart. Op de eerste verdieping was een gaanderij, die rechthoekig het bad rondging en het veel hoger maakte dan het diep was. Hier liet ik me biologeren door de rusteloze vervormingen van bodemtegelpatronen en ontving stereo echo van de levendige nagalm van waterpret.
Daarna zocht ik, in een chlorieuze wolk, soms krakend over de bevroren sneeuw, mijn weg naar het koffiehuis van Adje aan het gedempte Boterdiep. Hier kwamen de ‘artistiekelingen’, van schoolkinderen met broodtrommeltjes en weelderig gedecoreerde agenda’s tot ‘drop-outs’, die in schemergedachten de Waarheid uit het Leven trachtten te winnen. Wat ieder wilde was de weelde van afwezigheid van elke vorm van gevestigde orde, een denkbeeldig gezagsvacuüm, een wierde met sub-sociale allures.
In dit klimaat en onder het ingebakken charisma van Adje zelf, gedijden de specialisten. Men was ludiek, wist heel veel van muziek, verbouwde stiekum wiet of zat de hele dag te schaken.
Zo streek ook onregelmatig Gerard neer, eventjes terug van ver en vreemde reizen. Hij toverde de Autostrada op mijn netvlies, waar een duim voldoende kon zijn voor honderden kilometers in een rode Porsche met een blonde schone achter het stuur. Ook was hij in de Zweedse stad Børås, waar de intensieve textielindustrie de man-vrouw verhouding had doen verschuiven naar 1:10. En dat sprak mij wel aan.
Toen ik dus voor de tweede keer was blijven zitten in de vierde klas van de RHBS in Appingedam, werd ik door mijn vader als ‘total loss’ beschouwd, die het enkel verdiende om levenslang in een baan rond een bureau te worden gekluisterd ter lering en ellende van mezelf. Omsingeld door de muren van de Heilige Plicht zag ik nog maar één uitweg: de snelweg die achter ons huis langs liep. Maar omdat je zonder geld weliswaar honderden kilometers kunt liften, maar nauwelijks een stap kunt zetten, had ik een baantje nodig. Dat vond ik bij een schoonmaakbedrijf, waar ik persdruk rioolbuizen moest uitkrabben die van een verkeerde coating waren voorzien. Er lagen er een paar honderd van, op een weiland nabij Zuidhorn en er werkten zo’n 20 man, hoofdzakelijk studenten. Binnen de buizen kon je bijna rechtop staan en de akoestiek voor een eenvoudig lied was overweldigend. Soms zongen we tezamen en moeten in het wijde weg ontvangen zijn als hemelsche koralen.
Jan Ploeg
print versie