Net nu op het nalaatste moment van het zwemseizoen heb ik een onderwaterstatief uitgevonden. En o zo simpel. Ik heb enkel een kort plankje, een eindje touw, een plastic zak en een steen nodig.
De elastieken armband van mijn camera gaat rond het plankje. Beide drijven. Het touw gaat vanuit het andere eind van de plank naar de steenzak. De camera hangt nu aan de drijfkracht, stabiel, maar gevoelig voor stromingen. Hoe dichter bij het oppervlak, des te gevoeliger voor beweging. Uitgeprobeerd in de laatste zwem. Het plan was om te zwemduiken voor de camera. De groothoeklens zou voldoende panorama hebben en zo kon ik dan een body language babbeltje met de dolfijn maken, handen vrij voor spelletjes en strelerij, met ons beidjes in vol beeld.
Ik had niet voorzien dat de camera, aan slechts 1 touw, rond z’n as kon draaien. En dat deed ie. Dusty was niet in de buurt, dus kon ik rustig oefenen. Maar waar ik ook zwom, de camera bleef heen en weer draaien en meest weg van me. Iets wat ik makkelijk kan fixen met een tweede ankersteen. Moet wachten tot de lente, iets om naar uit te kijken.
En dan nog iets. Ik wil een nieuwe watervleugel maken. Als ik kijk naar hoe flexibel de uiteinden van de borstvinnen van bultruggen zijn en hoe de ‘vleugels’ van manta roggen door het water werken, dan voel ik een extra duwtje. Buigbare flappen zijn altijd een mild taboe voor me geweest. Tussen op en neer gaan ligt een dood moment, de omslag van de flap. Ik kom er denkbeeldig niet uit, moet dat dus uitproberen.
Ook is mijn huidige vleugel erg zwaar. Dit is niet handig, op land niet als je over rotsen naar het water toe moet balanceren of er juist uit moet zien te komen. In het water heeft het hout een loden omslag rond het handvat om de drijfkracht in te perken, zo, dat de vleugel net blijft drijven en ik hem weer terug kan vinden aan de spiegel. Hoe licht het materiaal voor de vleugel ook moge zijn, de vorm verplaatst een volume water dat gecompenseerd moet worden door het gewicht van dat materiaal, aangevuld door lood, Archimedes. Hoe minder het materiaal weegt, des te meer lood er aan moet.
Jaren geleden dacht ik dit op te kunnen lossen door een holle watervleugel van glasvezel met epoxy te maken, waar het water vrijelijk in en uit kon stromen. Die was veel lichter op het land, maar in het water moest ik nog steeds het totale volume, en dus gewicht, voortbewegen.
De enige variabele met tolerantie is het volume. Maar de voorrand moet een halfrond met 4 cm doorsnee zijn anders gaat de vleugel ‘happen’ en is dan moeilijker op en neer te sturen. Die rand moet toelopen naar de achterrand. Iedere afwijking van een licht bollend taps profiel zal ‘drag’ veroorzaken, maar gezien het voordeel zou ik daar een concessie kunnen maken. Met de juiste flexibiliteit van de flap zal de drukzijde de ideale lijn aannemen.
Mijn kunstklas is weer van start gegaan en ik ben begonnen met het tekenen van walvisstaarten om vat te krijgen op de beginselen van flap aandrijving. En ik heb zelfs een stap teruggenomen door bewegend water, ook wel golven genoemd, te schilderen. Terug zijn de dagen dat ik mezelf door het water droomde in gewichtloze weerstand, van iedere vinger tot teen in voeling met water, glijdend, duwend en heffend. Ik heb zeewaardig multiplex, zeewatervaste lijm en een plaat glasvezel of liever nog, koolstofvezel, nodig, en tijd.