Ondanks de rukwinden en het kabaal rond de bus afgelopen nacht, sliep ik als een roos in een boeketje. Toen mijn ogen de gordijnen openden, was de oksel van Kaap Koeiekop opgewaaid met verschaald zeeschuim en volgens de instormende opgeblazen dreunen zou er nog veel meer komen.
Zeemeeuwen plunderen gewetenloos de rotspoeltjes af naar zee-egels, pikken ze fel los of reiken zo diep als hun drijven dat toelaat, en als ze geluk hebben, pakken ze een makkelzat ritje op de stormwind om de schaal aan diggelen te gooien op de rotsen en zich gulzig tegoed te doen aan de bewoner. Het moet het moeiteloze stijgen zijn, want normaliter zijn er veel minder mededingers. Soms gaan er twee of zelfs drie tegelijk omhoog en ik kan zien dat ze mikken op een stukje rots, maar de wind is een onbetrouwbare bondgenoot. Sinds een maand of twee ligt er een uitgestrekt strand en het zand is te zacht. En zoals in iedere welvarende gemeenschap zijn er de laaghartigen, meeuwen die de vallende manna opwachten en er met breed vleugelvertoon op af hollen om de oogst hunner broeders in te pikken.
Maar de hoogste nood wordt niet altijd op zee geleden. In het schuimende, bijna verblindende bruisvergiet, zwemt een enkele aalscholver, doordringend zwart, maar op z'n dooie gemak afwachtend om met een vlugge duik onder een aanrollende reus te duiken die op storten staat.
De wind blaast van opzij op de deining, maar dat lijkt de koers der golven niet te deren. Is het momentum van de watermassa zo krachtig of zou er toch een onzichtbare onderstroom staan?
Een andere vogel die ook door mijn oog wordt gevangen is een jonge jan-van-gent, die definitief deze buurt heeft gekozen als zijn jachtgebied. Hij donkert uitdrukkelijk tegen de grijze luchten, zodat ik z'n schrille profiel in al z'n glijden en buigen kan volgen, totdat hij, in een zijdelingse zwier met gracieuze begeerte, zijn vleugels tot een pijlvorm vouwt en met de snelheid van het licht zich in de pekel jaagt.
En dan zijn er ook nog de visdiefjes, de vlinders van de zee. In hun grillige vlucht maken ze voortdurend hoge geluidjes en storten zich met ware doodsverachting op de golven, waar ze ook onmiddellijk weer uit opvliegen. Ze werken ongelooflijk hard en dat moet ook wel. Soms lijkt het dat ze meer energie verslinden dan vis.
Een kwaaie wind verloopt van dag tot dag. Gisteren noteerde ik nog: 'een aflandige wind drukt op de deining. De inkomende golven slaan niet om, maar drommen met een gladde rimpel tegen hun overlast. De storm veegt het vuil over de horizon en het water krijgt een ingehouden smaragden dreiging.'
En de dag daarvoor: 'als de golven naar de kust klimmen, verzamelen ze zonlicht in hun hellende holten en begoochelen mijn ogen met hun schittering.'
De regen trommelt op mijn zonnepanelen. Het klinkt als een stroom van Ierse adrenaline. Het maakt de bus tot toeverlaat, heen en weer geslingerd door het ongeduld van de storm, van waaruit ik geriefelijk de woede van de elementen kan bezien, mijn ogen ontmoet door onophoudelijke golven, die altijd naar me toe komen.
Mijn nederige stulp wordt tot een keuken, zweet vocht op de ramen en ademt de verfijnde geur van eetlust. Ik roer het gesnedene en het gehakte door het gemalene en de stukjes en doop mijn lepel in een laatste proeven. Dan bijt ik een augurk af en blaas de beetjes over de hitte en baad mijn hap in zachte mayonaise.
Vanavond was het nog even droog en ben ik naar het orchideeënveld gelopen. Ze verstoppen zich daar niet in scheuren en gaten, maar trotseren de wind in rillingen, leunen er bijna tegenaan. Om ze te fotograferen moet ik ademen met de wind en afdrukken in het nippertje van ademloos.
Is het hier altijd weer anders of schilder ik het steeds opnieuw van mijn palet? Staat de tijd even stil of jaag ik op het moment? Is het inzicht of enkel wat ik zie? Het antwoord, mijn vriend, wordt geblazen door de wind.