Gisteren stond de maan in het derde kwartier, het was een oneven dag en opkomend water, dus was Dusty, precies op tijd, om 14.23 bij Pollenawatch.
Ik voel nu verwondering. Dat klinkt alsof ze op schema verschijnt. Dat zal toch niet zo zijn? Nee, natuurlijk niet. Toch zal je ze de kost moeten geven die me vragen: 'Hoe laat is de dolfijn daar?'
En soms zou je inderdaad maar al te graag willen weten wanneer ze er is. Zoals gisteren, eergisteren en de dag ervoor.
Dertig meter langs een struikelpaadje naar beneden met een loodgordel van 12 kilo, een rugzak met wetsuit en bijbehorende attributen, een windgevoelige monovin en een watervleugel die weliswaar drijft, maar toch ook nog een kilo of tien weegt, is redelijk te doen, vooral in de hoop op een wonderschone ontmoeting met Dusty. Maar als je dan uren later, ontgoocheld en versteend in een genadeloos ijzige wind en met de knagende twijfel of je haar ooit nog terug zal zien, weer omhoog ploetert, dan speelt er meer dan een verloren dag. Dan val je ten prooi aan een moedeloos gevoel, een onafwendbaar soort wanhoop, aan het eind van je krachten, als je, geslagen door je eigen gewicht, eindelijk weer aankomt in de troost van de trouwe bus.
Want je hebt zo je best gedaan. Toen ze niet direct daar was, jezelf bemoedigd dat ze elk moment zou kunnen verschijnen, dat het heel eenvoudig zou zijn: ze is er, of ze is er niet. En dat het rotsblok waar je achter schuilt, als de wind de regen bijna horizontaal voortdrijft, toch maar een goeie beschutting geeft. En terwijl je ogen uit iedere puntgolf een rugvin trachten te kneden, mijmer je voort over hoe heerlijk het was, die keer dat ze je een steentje bracht waar een zeewiertje op groeide, en dat je dat weggooide en dat ze het voor je ogen met haar snuit heel handig opving en het netjes terugbracht. Of die keer dat je door het diepe kanaal vlak achter het rif, langs de dodemansduimen en de voetbalgrote zee-egels die daar aan de wand hangen bodemdiep dook en dat ze toen toch nog onder je door zwom. Of zelfs die keer dat je volkomen versteend van de kou, uit het water bij de badkuip kroop en languit liggend in het zonverwarmde water van de vijverrots weer op temperatuur kwam. Maar ook die keer dat metershoge golven met woedend geweld bij de potvisrots omhoog knalden en je nog een plens water over je heen kreeg, terwijl je makkelijk begreep en met graagte aanvaardde, dat het levensgevaarlijk zou zijn om nu zowel in, maar vooral weer uit het water te komen, dat Dusty plotsklaps vlakbij was en met ware doodsverachting een fantastische show verzorgde door hoog boven het ondiepe water uit te springen, in volle vaart in een reusachtige golf op de 'head & shoulders-rots' aan te jakkeren en in het na-laatste moment toch nog met een krachtige, sierlijke zwaai terzijde schichtte.
Maar dat, in weerwil van deze gekoesterde herinneringen, de oceaan steeds leger lijkt te worden en je begint het moment van vertrek te overwegen en dit steeds weer uitstelt totdat de volgende meeuw voorbij is gevlogen, de kustvaarder aan de horizon alle Aran Islands is gepasseerd en er niks anders overblijft om nog langer te blijven dan langzaam van honderd terug te tellen naar nul.
Dus geen enthousiaste sms naar Kate en George of een warme schildering over Skype met mijn moeder. Zelfs mijn computer zal enkel een leeg scherm vertonen. Ook al ben ik geen drinker, zelfs een pint bij Pat O'Donohue zal geen vertroosting brengen, want bier mag ik niet meer hebben. En Willem zit deze week ook al in Belfast.
Maar dan fleur ik weer op. Kunstenaars moeten immers lijden en dit is een uitstekende gelegenheid. Op het dashboard van de bus ligt mijn trouwe bluesharp. Ik haal diep adem en daar gaat ie dan:
'When I woke up this morning,
the sea so deep, mountain so high,
and my only true love so far away,
ain't never gonna come back, ooh-wah, ooh-wah...'