Soms lacht het geluk me uitbundig toe. Zoals wanneer ik weer es een email ontvang die me toejuicht dat ik miljoenen dollars heb geërfd, gewonnen of heel eenvoudig kan verdienen. Ik trap daar natuurlijk al lang niet meer in, maar toch. Dat ze aan je denken, bedoel ik.
En dan moet ik even vrij associërend denken aan dat pyrietlied van Amy: ‘Fool’s gold’. En dan ben ik weer blij, blij dat ik geen stelletje ben. Die zie ik hier tweezaam slenteren over de boulevard waarop ik ben vastgelopen. Als op het decimeter diepe zeulzand, iets verder op. Dan verveel ik me toch liever alleen.
Soms lijkt het alsof de wonderen de wereld uit zijn. Wat doe ik helemaal in Greystones? Nou, ik kwam van over de Wicklow Mountains en zocht de coastroad naar Bray. Ik had even eerder af moeten slaan. Maakt niet uit, tijd zat.
Maar toen begon er plotsklaps iets dreigend te ratelen. Er klonken drie alarmtonen en op mijn dashboard begon een olieklipje te knipperen. Ook het accu-icoontje brandde. Ik had olie genoeg en volgens het VW-handboek heb je dan geen oliedruk meer: ‘Meteen stoppen en de motor afzetten.’
De dichtstbijzijnde garage lag op 20 loopminuten, volgens een zeer behulpzaam echtpaar op gevorderde leeftijd. Het bleek, na een stevig halfuur een heuvel op, bij een door tieners bediend benzinestation. Zij wisten niet veel, behalve dat het ‘bank holiday’ weekend was en dus morgen ook alle garages nog gesloten zouden zijn. Dat kwam hard aan, want morgenvroeg ging mijn ferry. Wellicht omdat het zondag was vroeg ik me beduusd af wat er zalig kon zijn aan een ramp.
Goede raad kon wel es kapitalen gaan kosten en ja hoor. Ik belde het nummer van de AA (zo heet hier de WW).
Eerst zouden ze over een uur komen. Toen over drie uur. En toen de volgende dag, tussen half acht en acht.
Alsof het zou helpen stond ik al om kwart over zes naast mijn bed. De AA was er om kwart voor acht. Ik dacht even dat ik nog droomde. Maar dat was zo voorbij. De man constateerde dat er een drijfriem aan flarden was gegaan en dat hij daar niks aan kon doen. Toen ik uitlegde dat ik toch echt de ferry van elf uur moest halen liep hij een paar keer weg met z’n mobieltje en beloofde ten slotte dat hij me om negen uur zou bellen of hij ergens een mogelijkheid had gevonden om aan een passende drijfriem te komen. Of ik nog wel even wou tekenen voor het lidmaatschap. Dat was dan 200 euro.
Met mijn hoofd in de strop van een drijfriem bleef me niets anders over. Om half tien belde hij. Met lege handen. Toen ik opmerkte dat ik dus voor niks 200 euro had betaald verwees hij me ijzig naar de klachtenafdeling van de AA. Een bananenrepubliek is het, met regelrechte roofridders.
En nu mag ik morgenvroeg zelf contact opnemen met een garage.
En zo geschiedde het, dat ik vanmiddag de boulevard afslenterde langs allemaal bankjes die door de vrienden van een overledene waren bekostigd en die opschriften droegen als ‘Wish you were here’ en ‘A life that touched so many, will never be forgotten’. Het leek me een wat morbide vorm van postuum netwerken.
Toen kwam er een mevrouw uit het water in shorties. Spontaan besloot ik uit zielsverwantschap haar te verblijden met een Dolphin Address-webkaartje. Ze had haar badmuts net afgedaan en tot mijn schrik zag ik dat ze een heel mooie vrouw bleek te zijn. En voelde me op slag een vieze oude man die enkel met een smoes kwam om haar van dichtbij zich te zien omkleden. Maar ze reageerde hartverwarmend vriendelijk en bij het zien van mijn voornaam stelde ze zich voor en haar dochter en haar vriendinnetje, die Umer bleek te heten. Dat kan ik dan gewoon niet laten liggen en sprak tot haar: ‘Weet je dat jouw naam in het Deens ‘yoghurt’ betekent?’
We spraken kort over Fanore, Dusty en Miltown Malbay, maar toen kreeg mijn zorgzame natuur de overhand: ‘Ik zal je niet langer verkleumen, kleed je maar gauw aan.’
Het had het begin van een warme vriendschap kunnen zijn, maar hoewel een voortreffelijke plaats, het was niet het juiste moment.
Van het strand ben ik bij de grijze stenen omhoog geklauterd. Op een terras, waar ik net wel in de laagstaande verblindende zon keek en net niet uit de ijskoude wind zat, ving ik af en toe flarden op van een gedempt gesprek tussen twee vriendinnen ‘...and George was riding me like a horse.’
In het centrum bleken tal van winkels gewoon open. Ik ben toch nog maar even langs de garage gelopen, maar die was potdicht.
Een mooie, ironische slotzin, dacht ik. Maar het was de Stena Line die de uitsmijter verzorgde. Diezelfde Stena Line die mijn terugreisdatum foutief had ingevuld en die ik 40 euro moest betalen om hun dwaling te herstellen. Diezelfde Stena Line belde me om te melden dat mijn terugreis van Holyhead naar Dun Laoghaire was vervallen en bood me een alternatief dat een wachttijd van zeven uur inhield.
Ik verwacht niet veel meer op mijn klacht te ontvangen dan een voorgedrukte tekst met loze verontschuldigingen. Daarom laad ik voor de terugreis de bus boordevol explosieven en eenmaal op volle zee eis ik dan mijn 40 euro terug. En de AA krijg ik ook nog wel.