Als ik bijvoorbeeld een paar dagen geen Dusty heb gezien, dan begint de oceaan met al haar water leeg en verlaten te lijken, als een onverschillige minnares, een auto zonder banden, een wiskundevraagstuk waar steeds iets anders uitkomt.
Maar toen ik mijn boot eenmaal afgemeerd had in de White Strand-baai, voelde het alsof ik een tussen had, een telefoon die elk moment kon gaan rinkelen, een infrastructuur waarin alles z’n plaats kende.
Gisteren begon het met een lichte verwondering. De golven waren hoger dan ik ooit in gezwommen had en de zon kaatste meedogenloos op mijn spiedende blik. Ik ontwaarde de meerboei en mijn ogen trachtten de boot te boetseren uit de overslaande golven.
Maar ik maak mezelf niet zo makkelijk meer wat wijs als vroeger. Liever word ik wakker in mijn eigen bed.
Gelukkig was het Ian, die mijn angstige voorgevoel bevestigde. Voorafgegaan door een enthousiaste beschrijving van hoe de oceaan in de baai had huisgehouden, vond hij de juiste toon. De golven waren over de rand van de ‘zonneweide’ gestoven en dat is toch gauw een meter of vier boven de gemiddelde hoogwaterlijn. Hij leidde me, ondertussen hevig verhalend hoe de golven de keien hadden doen denderen, naar een dip in de stenenhelling. Daar lag het oorzakelijk gevolg van de door Ian geschilderde oerkracht, een deel van het frame dat de boot had omsloten, ellendig en weerloos. In het diepst van mijn gedachten ontrolde zich een film van hoe in het donker, slechts bijgelicht door een afnemende maan, de losgeslagen boot genadeloos net zo lang op de keien was gebeukt tot uiteindelijk dit deelgeraamte het enige stoffelijk overschot was dat restte.
Dat was alles. Van de rest viel nergens meer iets te bekennen. Beklemd door mijn gedachten over het geven en nemen van de zee rees bij mij de behoefte aan een laatste eerbetoon. Ik gleed in mijn pak en worstelde me door de branding. Bij de meerboei werd me duidelijk hoe dit drama zich had kunnen voltrekken. Aan het meertouw hing enkel nog het weidepaaltje, wreed afgebroken vlakbij de basis. Het was dus niet de constructie die het had begeven, maar een organische oorzaak, de weg van alle vlees, en dan van een weidepaaltje.
Een schrale troost, waar ik niet meer mee opschoot dan uiteindelijk te besluiten om een vervanger te zoeken.
Welbewust dat het weken zou duren voordat ik tot een vergelijkbare contraptie kon komen, zocht ik naar iets tijdelijks, dat de nieuwsgierigheid van Dusty zou opwekken.
Eén ding stond als een weidepaal boven water, dit moest ik met Noel, de campingbaas, overleggen.
Overigens, mijn zwem overtrof alle vorige in heftigheid. Ik was een speelbal van de golven, die ik op mijn manier partij gaf. Maar van Dusty geen spoor.