14 juni 2008
Dat bedoel ik nou. De zon staat aan een strakblauwe hemel. Het water is helderder dan in lange tijd. Ik zit klaar om in mijn pak te springen. De videocamera in het onderwaterhuis en dat weer draaivast op de watervleugel. Pak buitenste buiten, sokjes al aan. Zelfs het sms’je waar Rod, die ging wandelen, om vroeg, al op het schermpje ingetoetst: Lo and behold, Her Majesty has arrived. Zo hoef ik enkel maar het telefoonnummer te bevestigen en te zenden als ze opduikt.
Het water lijkt steeds verder naar het strand te rimpelen. Intussen zit ik op het achterbalkon van de bus vuurrood te verbranden. De pulkvelletjes die mijn neus doen lijken op bladerdeeg zijn al van de derde generatie, en het is pas juni.
Vroeger wensten we speedboten en jetski’s naar de zevende hel, omdat ze Dusty van ons weglokten. Maar nu, bij White Strand, nemen ze op de terugweg vaak de dolfijn mee. Datzelfde geldt voor bodyboarders, kano’s en zeilboten. Als een hengelaar zijn dobber houden we ze nauwlettend in de gaten. Lokaas. En dan, plotseling is ze bij het hellinkje. In een keer zonder ademhalen diagonaal de baai over. Ik krijg mijn pak nog net op tijd aan om Kate te vragen me op te ritsen. Loodgordel om, fles op de rug geslingerd en even blind zoeken naar de draagbanden. Als een zware jongen loop ik het strand af. Mono aan en even lekker liggen uitrusten van alle inspanningen.
Dan beheerst beginnen met zwemmen aan de spiegel, want ik wil zo veel mogelijk perslucht besparen. Als ik m’n adem zo veel mogelijk inhoud en af en toe snel uitblaas en weer inadem, blijf ik genoeg drijven om door mijn snorkel te ademen. Dan ben ik bij de twee-ballen-ketting. Ik wissel mijn snorkel in tegen mijn ademautomaat, blaas m’n longen leeg en langzaam zak ik naar de bodem. Ik voel de fles in m’n nek. Die moet ik de volgende keer lager aan het tuigje spannen. Verder gaat het vrij goed. Soms een beetje lastig om mijn balans te houden. Misschien dat ik met flippers beter uit de vinnen kom.
Dan hoor ik een heel klein geluidje, draai me om en kijk recht in de ogen van Dusty. Ze draait een paar heel nauwe rondjes om me heen en verdwijnt in de verre schemer. Ik zwem verder, op m’n gemakje, dan doe ik langer met m’n lucht. Op de grens van zand en kelp valt het meeste te beleven. Horden heremietkreeftjes rennen met hun schelpmutsjes in allerijl uiteen. Het water is zo helder, je zou er bijna een slok van nemen. Dan is Dusty terug. Ik wring me in de onmogelijkste bochten om haar zoveel mogelijk te volgen. Een goeie foto mag dan een beeld van gratie oproepen, op video is het echt, in real time, ook al zwemt ze af en toe gedeeltelijk, of zelfs even helemaal, uit beeld.
Dusty zwemt bij een meertouw naar beneden. Ik volg haar en houd me beneden aan het anker vast. Ze zwiert verticaal om me heen en draait haar buik naar me toe. Ze komt met haar rechteroog vlak voor de lens. Meestal heeft ze haar ogen maar half open, maar hier is haar oog niet alleen wagenwijd open, ze kijkt ook in verschillende standen.
Ik besluit dat het nu even niet nog mooier kan worden, en zwem terug naar het strand. Ik zie haar niet meer, maar ze moet het hele eind achter en/of boven me hebben gezwommen, want als ik de mono afdoe is ze daar. En een hele vracht kinderen. Ik doe vele goede werken in stilte, dus heb ik me onbemerkt, doch waardig, teruggetrokken.
Jan Ploeg, Broken Knee, 14 juni 2008
print versie