18 november 2005
Honey kan makkelijk door het hek, maar ze wacht geduldig tot ik hem openmaak. Ze woont in flitsend zwart-wit en kent alle sluipweggetjes naar het wandelgemak. Ze heeft goudbruine melkchocoladen polka dots boven de binnenkant van haar dappere oogjes. Haar neusje vleugelt naar ieder luchtje dat langs komt.
Gelijk raak, drie schapen met streng gekromde hoornen kronen staan wat te happen kauwen en doorslikken bij het rolhooi. De andere poppen groepsgewijs uit de dip op als ik nader. Nog vijf.
Schapen zijn hele pietje secuurs als het op pitten aankomt. Ze zoeken zorgvuldig natuurlijke beschutting, maar zo'n plek moet ook niet al te populair worden anders lig je met je buik in de modder.
Ze leven op zeven weitjes, gescheiden door muurtjes die half en soms helemaal overgroeid zijn door bomen en bosjes. De muurtjes, geopend door hun verkeer, bepalen een netwerk van sluipweggetjes over glibberkeien naar andere wereldjes met intieme hoekjes en daverende vergezichten. Een hele kudde verdwijnt er door in seconden. Ze zijn verlegen en ontwijkend en me te slim af wanneer ik ze tellen wil.
Ik kan het ook niet helpen, ik moet naar het water. Deels vol geregend, deels welwater spiegelt een 'Turloch' in het dal. De meeste bomen kleden zich volop in de klimop, sommige als een hemmetje, andere in de dikke winterjas des doods. In de verte loeien koeien, heesch, met overslaande stemmen en met een heidens kabaal. Ik val bijna om in een Absalom slalom als mijn haar in een tak blijft steken.
Rond de Turloch staan lange smalle blaadjes rechtop, zoals ze onder water naar het licht groeiden. Het water is vrij snel weer verdwenen, de hoogwaterlijn is duidelijk neergelegd in dood gras, bladeren, een vogel donsje, een rode bes. Dan een dood schaap, het karkas lig in één lijn met de vacht, zwaar van water. De Turloch spiegelt de tweeling berg tot vier. Een keien muurtje door jaren bemost moddert langs het water. Dan een muur van reusachtige stenen, triomf der agrarische tijger. Dan maar het water door, Honey plonst al voor me uit. Mijn laarzen redden het net. Ik voel de klamme druk van de schachten tegen m'n kuiten. Hier en daar een losse boomstronk, door het water geheven, gedreven en verlaten. Eentje met een ingewortelde grote steen. De geur van natte aarde stijgt op uit het drooggelopen gebied.
Bij een dode tak vol elfenbankjes zoek en vind ik een zitje. Even alles stilzetten.
Boven aan vrijwel iedere grasspriet hangt een zuiver ronde druppel parelwater.
Eén voor een komen de meeuwen terug op het stille water. Ze komen hier om te rusten, niet om vis te vangen. Geen gesnater of geduw, hooguit een treetje water trappen.
Dit is Honeys 'hobbel en de geit', het van muur tot muur golvende weide tapijt, dat ver weg naar de steen giganten rent. Een groots paradijs voor een klein hondje.
Jan Ploeg, 'WaterWing Research and Development Centre 'on Golden Slope', voorheen 'Schuurtje', Fanore, 18 november 2005
print versie