27 oktober 2005
'Mien raif onnerdak, en ik oet de wind, loat nou de winter moar komm'n', ik hoor het Ede Staal zo zingen, want zo zingt het nu al een week door mijn hoofd. Ik had het al een tijdje aan zien komen. Ierland is niet voor niks zo groen. De regen komt hier bij bakken naar beneden. De plassen op de weg spatten tot over het dak van de bus als ik er door rijd. Af en toe een echt koude nacht, al een paar keer tegen het vriespunt. Dan hang ik een slaapzak voor de schuifdeur, mijn wollie voor achter en mijn dikke jas tussen de stuurhut. Paar waxine lichtjes aan en wie doet me wat. Als de pjoetr batterijen leeg zijn start ik de motor en de verwarming doet gezellie mee. Met schrijven alvast geen problemen.
Maar waar mijn geest zich kon vinden op mijn zilveren schermpje werd mijn lichaam een beetje rusteloos van al dat gezit. Het brandhout dat ik vlak achter Lackanishka, de ruines van het oude hongerdorp, had gevonden, bleek na het zagen en kloven van een dermate fijne nerf dat het me aan buxus deed denken, een van mijn favorietere houtjes, vroeger. Bij navraag wist John McNamara de naam en herkomst: de latijnse naam is 'Oleana traversii', het heeft geen Ierse naam anders dan 'hout' en het komt oorspronkelijk uit Nieuw-Zeeland. Het is de enige boomsoort die niet door de zilte winden wordt scheef geblazen en opgeschoren, en kan een meter of zeven hoog worden. Ik greep naar het mes en in een wolk van snippers en zweet korf ik het dolfijne staartje dat bij DA 39 op de foto staat. De drukhout tekening geeft een oplichtende water illusie.
Dat was nog net te doen in de bus. Maar mijn oude liefde voor ruimtelijke vormen was weer gewekt en nadat ik voor een dubbeltje met Ryanair even heen en weer gehopt was voor overleg met de Duisburgse dierentuin en van achter mijn raampje de vleugel had geobserveerd en nadat ik Jan van Genten met de telelens veerscherp in machinegeweer modus had gefotografeerd wilde ik een nieuw idee voor de WaterVleugel gestalte geven. Dat gaat niet binnen de bus, dus schoof ik de extra plaat multiplex naar buiten, monteerde er een bankschroef op en begon in een stuif van zaagsel aan het nieuwe profiel. Dat ging nog net, maar toen kwamen de buien en werd de bus tot een weerhuisje. Als het regende zat ik aan de pjoetr en als het droog was stond ik weer buiten te werken, maar de meeste ergernis ging in het wisselen daartussen zitten.
Dit had geen toekomst. Ik informeerde hier en daar naar een plekje uit de wind en onderdak en het was Mick, mijn buurman teddybeer, vindingrijk en O'Toole van achternaam, die samen met Mary, lieftallig middelpunt van het sociale epicentrum van Fanore, het winkeltje drijft, die me een deel van hun schuurtje na uitruiming ter beschikking stelde. Het werd een dagje doorpakken met een herindeling van gasflessen, dozen vol afval verpakking en oude winkelschappen. Vind ik leuk, ik ben stapel gek. Er kwam een oude paardestal te voorschijn met tussen muurtjes, drinkbakken en een heusche ruif.
Ik was, en ben nog steeds, de koning te rijk met mijn nieuwe onderkomen. De vloer is, net als op de boerderij in Lageland, van betonplaten, dus dat thuisde direct al. Mijn gereedschap heb ik super vindbaar over de schappen verdeeld, zodat alles klaar ligt als bij een chirurg die gaat opereren. Er boven een bouwlamp van 300 Watt gehangen, nog lekker warm ook en mijn pjoetr in een drupvrij hoekje. De bankschroef verankerd op een stevige tafel en de versterkers die met de nieuwe pjoetr kwamen in sound around
geïnstalleerd. Een stoel gescoord bij Lazy Tom, het epicuristisch middelpunt van Fanore en een oase voor wijnliefhebbers en Duitse worst.
En zo speelt de muziek, tot diep in de nacht, terwijl ik in mijn stulpje de wateren overwin met een nimbus van Dusty rond my hoofd.
De lange termijn weersvoorspelling voor de winter ziet er zeer slecht uit met record minimum temperaturen van januari tot in mei. Ik zit hier in de voorste loopgraaf voor een ooggetuige verslag. Wie blijft die schrijft.
Jan Ploeg, Fanore Weitje, 27 oktober 2005
print versie