6 mei 2002
Als je enkel van A naar B rijdt mis je de rest van het alfabet. Toch is er heel wat van Onderweg dat je met een gerust hart kunt overslaan. Nergens komt dit beter tot uitdrukking als op die etappes die van nature gestandaardiseerd zijn, zoals de veerboot. Men lijkt kosten noch moeite te hebben gespaard om de verveling der passagiers te gelde te maken. Luidruchtig en opzichtig vertier strijden om voorrang met vette happen en onderkoelde drank. Maar in wat de meeste passagiers het liefst zouden doen is amper voorzien: de 'ruststoelen' zijn slechts voor geoefenden beslaapbaar en de privacy van verblijf in eigen auto is onbetwistbaar uitgesloten. Bovendien zouden zij, die niet met zeebenen gezegend zijn, een ruwe zee bij voorkeur in een passend coma willen oversteken.
Maar voor wie het zien wil is er zee in overvloed:
Optebood
De zee vonkt
naar de zuiderkim
en legt van licht
een deinende deken.
Te mooi
om ook nog naar dolfijnen uit te zien.
Toen we in de avond afmeerden in Harwich was mijn plan getrokken. Op de boot had ik een lijstje van te passeren plaatsnamen en routenummers met grote letters in mijn schriftje geschreven, zodat ik in geval van twijfel niet levensgevaarlijk hoefde kaart te lezen. In principe wilde ik door blijven rijden tot de eerste tekenen van vermoeidheid. Maar het schoot op en wel zodanig dat de verkeerspuist die ik rond Birmingham vreesde binnen mijn bereik kwam. In het holst van de nacht bleek dit een peuleschil. Toen ik Shrewsbury (Spitsmuisburg) bereikte besloot ik de wijk te nemen tot een parkeerplaats. Weldra nam ik het ronken van de motor over en genoot een ongestoorde nachtrust.
De volgende morgen werd ik prakties in Wales wakker. Als je van aangeharkte kabouters houdt is dit wel het einde. Schapen als wolkjes op een verre helling. Maar goed dat ze poten hebben anders zouden ze er hulpeloos afrollen.
Op een windende weg was een paar kilometer fluisterasfalt gelegd. Je rijdt daar toch al bijna tussen de bomen door en daar was het alsof je op mos reed. Om bij wijze van contrast nog meer te genieten dacht ik even terug aan de Sociale Dienst van Slochteren. Ik had netjes en ruim van tevoren mijn vakantie voor de maand mei aangevraagd en toegewezen gekregen. Toen ik bij mijn uitkering eind april geen vakantietoeslag bijgeteld zag heb ik daarover gebeld. Een licht ontstoken juffrouw zei dat deze pas in juni uitgekeerd werd. De logica dat ik dit geld nu nodig had scheen haar geheel te ontgaan: 'Dat zijn twee dingen.' Altijd al gedacht dat ze daar niet verder kunnen tellen. Dan maar een briefje schrijven dat ik zonder dat geld niet terug kan komen.
Het laatste stukje Wales heet Snowdonia. Het zijn voornamelijk hoge bergen met opgetrokken wenkbrauwen waar niks meer op groeit. Voor ik het wist was ik in Holyhead. Gelukkig hoefde ik niet, zoals gereserveerd, bijna een volle dag te wachten, maar kon ik m'n ticket omruilen en drie kwartier later reed ik de boot op.
De veerboot verschilde slechts in details van de vorige. De belangrijkste was dat deze naar Ierland ging. Toen ik donkere contouren aan den einder ontwaarde bekroop me plots een somberheid die naar Brenda smaakte. Ik was vooral verbaasd, omdat ik dacht korte metten met haar zwijgwapen te hebben gemaakt door niet meer terug te mailen. Gelukkig duurde deze zandbank in mijn zieleleven niet lang, want toen ik van de boot regelrecht de file inreed had ik wel iets anders aan mijn hoofd. In anderhalf uur reed ik de hooguit vijf kilometer naar het huis van Maryrose Malloy, door wie ik via haar zuster Sue uit Oostwold, was uitgenodigd.
Een Iers welkom is als een warm bad, desgewenst aangelengd met whiskey. De hele avond druk aan de praat, ook met zoon, broer en buurtman. Maar om elf uur toch maar strategisch vertrokken, omdat ik dwars door Dublin liever bij nacht reed en bekend was in de buurt van 'The Bridge' gallery waar ik de volgende morgen mijn werk ging halen. Het verschil in verkeersvolume met overdag wordt ruimschoots gecompenseerd door het nachtelijk verkeersgedrag. Straatraces zouden hier niet eens opvallen. Ik had me de route tevoren ingeprent en op een schoonheidsfoutje in het zicht van het park na, reed ik er ragfijn naar toe.
Die nacht heb ik geslapen op een parkeerplaats in Phoenix Park, vlakbij het Pauselijke Kruis, een vele meters hoog ding. 's Morgens bij het opstaan moest ik nogal nodig poepen en ging op zoek naar een veilig plekje. Vlakbij was een stenen muur met een ondiepe greppel ervoor. Ik volgde deze een tijdje en kwam uit bij de ingang van een soort landgoed waarop de Ambassadeur van de USA resideert.
Om geen internationaal incident te veroorzaken, keerde ik op mijn scheten terug en volgde de 'slotgracht' de andere kant op. Groepjes rustende, halfwilde reeën kwamen gelaten in de poten waar ik hen naderde. Eindelijk maakte de slotgracht een bocht en kwam ik bij een open bos met dikke eik- en beukebomen en een brandnetel tapijt. Ik deed mijn hurk en keerde uiterst opgelucht en ongearresteerd terug richting auto.
Soms heeft mijn menselijke geest even tijd nodig om een waarneming te duiden, vooral als de gebeurtenis een kleine kilometer verderop plaats grijpt. Niet daar en toen. Ik zag een reusachtig soort Sjoofel met vangarmen waar een auto aan bungelde, nog geen twintig meter van de mijne. Een vrachtwagen stond al met open laadbak klaar om het weerloze vehikel in ontvangst te nemen.
Ik sprintte met gemak vijftien park-joggers voorbij, tot ik dicht genoeg bij kwam om te zien dat de auto geen nummerbord en kapotte ramen had. Onmiddellijk hernam ik mijn waardige tred en bereikte 'low profile' mijn auto. Het portier zuchtte opgelucht open en ik kustte innig het stuur.
Het zal geen verbazing wekken dat 'The Bridge' aan het water ligt. Dublin wordt doorsneden door de rivier de 'Liffey' en deze wordt op haar beurt omkaderd door de 'keys'. Deze vormen de drukste verkeersaders van de stad met drie rijstroken, waarvan de gevaarlijkste voor het openbaar vervoer. Bij 'The Bridge' zijn drie parkeerplaatsen en daarvan had ik er absoluut ééntje nodig. Al mijn zorgen om permanent wachtend in een baan om de Liffey te moeten ovaleren tot er eentje vrijkwam waren voor niets geweest. Het leek alsof de Paus zelf een plaatsje voor mij had geregeld. Met liefde had ik het tienvoudig vereiste in de meter gestort.
Tot mijn immense verbazing waren mijn werkstukken al keurig in belletjesfolie verpakt. Ik telde de verwachtte achtien werkstukken en vertrouwde er maar op dat ze er ook allemaal onbeschadigd inzaten. Ondanks vele complimenten was er helaas niets verkocht, 'waarschijnlijk omdat het te duur was'. Daar was ik het roerend mee eens. Toen ik in september informeerde, vroegen ze 40% commissie, maar toen ik in januari alles daar had en niet meer terug kon vanwege Brenda's liefdesverraad, bleek dit 40 tegen 60% voor mij te zijn, wat neerkomt op 75% voor hullie. Daartegenover stond: geen opening, geen aparte plek, geen hapje/drankje gedoe, geen persbulletin, maar wel dat andermans sieraden hier en daar over mijn werk gedrapeerd werden.
Met de hele familie vrat ik me langzaam Dublin uit. Als het aan mij lag, kwam ik hier nooit weer. Volgens de kaart was het ongeveer 360 kilometer naar Dingle. Maar uit ervaring wist ik dat er veelal meerdere Nederlandse kilometers in een Ierse gaan. Dit ligt hem voornamelijk in de uitwijkafstand die veroorzaakt worden door de beruchte 'potholes'. 'King of the road' heet hier dan ook 'Captain Pothole'. Een ander vertragend fenomeen is het feit dat nog vele verbindingswegen van oudsher dwars door stads- en dorpscentra gaan. Een fraai, maar onaangenaam voorbeeld kon ik in stijgende nood ter plekke op het papier vervelen:
Bij Limer stond ick in de file
met duizenden automobielen.
Voor anderhalf uur
knaagde ik aan mijn stuur
en legde een knoop in mijn piemel.
De Ieronie van het trage treuzel traject was trouwens dat om de anderhalve meter borden stonden die de RACES aankondigden.
Al mijn sarcasme smolt als suiker in water toen ik Sugar Hill opreed. Het klimmen en dalen van vloeiende vergezichten, gevuld met bloeiende brembossen en struikbezoomde stroompjes vervulden mijn diepe verlangen. Hier is mooi nog heel gewoon. Hier ga ik gewonen, van 'Lowlands Paradise' naar de eeuwige lachvelden.
Bij Tralee begon het feest der herkenning. Het slibkanaal, de windmolen die mij als Hollander zo vaak was verweten, maar vooral de weg langs Anascaul, die mogelijk het hoogste 'pothole'gehalte van Ierland heeft. De enige remedie is een betere auto. Vlak voor Dingle sloeg ik af naar Liosdeargan. Daar woont Keith in een dorpje zo klein, dat er niet eens een kerk staat. Het ligt op zo'n 120 meter boven de spiegel, op de flank van de Croaghskearda die nog even tot een rotte kiespiek van 606 meter doorgaat. Waarlijk een kraai in the sky. Het uitzicht is er adembenemend en wisselt voortdurend. Keith's gastvrijheid is van hetzelfde nivo. Voorlopig kan ik hier blijven, maar ik voel me hier overal thuis. En zo hoort dat ook voor een autonomade.
Jan Ploeg, 6 mei 2002, Minard, Eire
print versie